De "andere schapen" moesten overeenkomen met "de grote
schare"
Toen het aantal bijbelonderzoekers het aantal van 144.000 oversteeg en deze
"kleine kudde" overduidelijk vol was, kwam Rutherford met een nieuwe
uitleg ....nieuw licht.
Begin jaren dertig werd deze nieuwe groep gezien als de "andere schapen" waar
Jezus over sprak.
Later, in 1935, zei hij dat deze "andere schapen" dezelfde personen waren die in
Openbaring 7:9 een "grote schare" werden genoemd.
Gedurende de jaren die volgden werd er een steeds duidelijker onderscheid
gemaakt tussen de "kleine kudde" en de "grote schare" andere schapen.
In 1938 werden ze als waarnemers, niet als deelnemers, uitgenodigd om aanwezig
te zijn op de gedachtenisviering. ( In The Watchtower van 15
februari 1938, blz 50,.... zie ook The Watchtower
van 1 maart 1938, blz. 75) U kunt deze verslagen ook terugvinden in De
Wachttoren van 15 maart 1978, blz.11.
Pas in 1953 werd voor het eerst geleerd dat de
grote schare de kern zou zijn van de aardse maatschappij die in de nieuwe wereld
zou bestaan.
Deze "twee klassen"-leer is een fundamentele leerstelling van het genootschap.
Het is interessant om op te merken dat gedurende diezelfde periode - begin jaren
dertig -
voor het eerst werd gewezen op 1919 als het jaar van aanstelling
van de "kleine kudde" -- de getrouwe en beleidvolle slaaf.
Pas in 1927 werd ontdekt dat de "getrouwe en beleidvolle slaaf" niet bestond
uit één persoon (Russell) maar uit alle nog in leven zijnde gezalfden.
En pas in 1932 werd voor het eerst een toespeling gemaakt op 1919 als het jaar
van hun aanstelling --- 13 jaar na dato.
Dat viel samen met de komst van een tweede - ondergeschikte - klasse van
christenen, de grote schare "andere schapen".
Met de komst van die klasse werd direct de hiërarchie bepaald.
De ene klasse moest gehoorzaam zijn aan de andere klasse.
Wie zijn de "andere schapen" waar Jezus over sprak?
Jezus sprak deze illustratie tot de Joden en u kunt het vinden in Johannes
hoofdstuk 10.
Vers 6 laat zien dat ze het niet begrepen en daarom vertelde Jezus het opnieuw,
nu met wat andere woorden.
Het was duidelijk dat Jezus wilde dat zijn toehoorders het begrepen.
De vraag is dus niet hoe wij het in onze tijd zien, maar hoe Jezus toehoorders
het konden begrijpen.
Jezus sprak eerst over het Joodse volk als over een "schaapskooi".
Hij omschreef zichzelf als de voortreffelijke herder die zijn schapen naar
buiten leidde [ uit de Joodse schaapskooi ].
Als Rutherford niet gekomen was met het idee dat deze "andere schapen"
overeenkwamen met de "grote schare" uit Openbaring 7:9, dan hadden we niet beter
geweten dan dat Jezus met deze "andere schapen" verwees naar de heidenen
die vanaf 36 G.T. gedoopt werden.
Dat was simpel en eenvoudig.
Dat was dan ook de leer tot 1935.
Als Jezus echter verwees naar een "grote schare", waar in die tijd nog
nooit iemand van gehoord had, waarom deed hij dan moeite om het duidelijk te
maken, ja, waarom vertelde hij het nogmaals met andere woorden? (vers 6 en 7)
Als het om de "grote schare" uit Openbaring 7 ging, dan was het onmogelijk
voor de Joden tot wie hij sprak om zijn gelijkenis te begrijpen.
Er is in de schrift geen enkele tekst te vinden die de link legt tussen de
"andere schapen" waar Jezus over sprak en de "Grote Schare" uit Openbaring 7.
De "andere schapen" zouden volgens Jezus eigen woorden -- samen met de "Joodse
schapen" waar hij tegen sprak -- één kudde, onder één herder worden. Geen
onderscheid dus.
En dat is ook precies wat er vanaf het jaar 36 G.T. gebeurde toen ook niet-Joden
gedoopt werden.