Opwindende uitnodiging om vrijwilligerswerk te
doen
In
1982 werden Joe en ik uitgenodigd door de Watchtower Society om vrijwillige
personeelsmedewerkers te worden op Bethel in Brooklyn waar we voorzien werden
van een kamer en levensonderhoud alsook een kleine toelage in ruil voor werk.
Het jaar daarvoor stelde onze zoon Lance op negentienjarige leeftijd zich
beschikbaar voor vrijwilligerswerk op Bethel en was geaccepteerd. Zijn
toewijzing was om werk te doen in één van de vele Brooklyn fabrieken van de
Watchtower Society waar hij één van de vele hogesnelheids drukpersen bediende
die, samen met de andere drukpersen, jaarlijks letterlijk honderden miljoenen
stuks religieuze Watchtower publicaties afleverden.
Mijn
echtgenoot was de reden dat wij een uitnodiging hadden ontvangen voor Brooklyn
Bethel.
Toen
we in maart 1982 onze zoon bezochten , groette Joe ene Richard Wheelock, een
hooggeplaatste Watchtower Society drukpers opzichter, voor wie hij gewerkt had
in de jaren 50.
Toen Richard vernam dat Joe loodgieter was bracht hij het balletje aan het
rollen om ons te laten uitnodigen om te komen wonen en werken op het
hoofdkwartier.
Acht jaar later, op 25 juli 1990, pleegde Richard Wheelock op 75 jarige leeftijd
zelfmoord door uit het raam van de derde verdieping te springen, toevallig in
het gebouw waar wij woonden. Hij leed aan een zware depressie nadat zijn vrouw
vijf jaar eerder was gestorven.
Binnen enkele maanden na onze verhuizing ontdekten we waarom Richard zo
geïnteresseerd was in het beroep van Joe. Zonder dat de lokale Brooklyn
gemeenschap op de hoogte was, noch de meeste Watchtower medewerkers, waren er
onderhandelingen bezig om een oude Brooklyn-fabriek aan te kopen, direct
grenzend aan de East River aan Furman Street. Dit verwaarloosde gebouw was enorm
– meer dan 110.000 vierkante meter – waar gedurende de tweede wereldoorlog
gepantserde tanks werden gebouwd. Liften waren zo groot dat ze met gemak een
grote truck konden tillen naar de 13e verdieping.
Binnen korte tijd na de aanschaf werd onze zoon overgeplaatst van de Adams
Street drukkerij naar het Furman Street gebouw om te leren hoe hij liften moest
bouwen en repareren (even opgemerkt - na vele jaren van renovatie door
vrijwilligers, werd het gebouw in april 2004 verkocht, waarbij de Watchtower
Society een enorme winst maakte).
Daar komt nog
bij dat in het geheim overwogen werd om het 12-verdiepingen tellende Bossert
Hotel uit 1909 aan Montague Street in Brooklyn Hights, een plaatselijk
historisch gebied, aan te schaffen door middel van COHI Towers Associates, een
organisatie die bestond uit een aantal rijke Jehovah’s Getuigen om gebouwen aan
te kopen voor gebruik door de Watchtower. Door gebruik te maken van COHI Towers
Associates bij het aankopen van gebouwen werd de betrokkenheid van de Watchtower
verborgen en weerhield lokale oppositiegroepen van de wetenschap dat er wederom
een gebouw in de omgeving zou worden onttrokken aan de belastinginkomsten.
Om de vermogensbelasting voor COHI op het Bossert-gebouw te verlagen werd ik
aangesteld om in de nodige informatie te voorzien om het hotel op de lijst van
het National Register of Historic Places te krijgen. Echter, na enkele maanden
werd mijn werk beëindigd omdat, zo werd mij verteld, de COHI organisatie het
gebouw had overgedragen aan de Watchtower.
Op dit moment bezit de Watchtower Society bijna twintig woongebouwen in Brooklyn
Hights, hoewel in 2005 een paar gebouwen te koop gezet zijn omdat de organisatie
inkrimpt om haar werkzaamheden in New York meer kosteneffectief te maken.
Toen we Bethel
bezochten op die zaterdag ochtend in maart 1982 waren vrijwilligers hard aan het
werk om enkele oude gebouwen te renoveren en waren klaar om het werk te starten
aan het 12-verdiepingen tellende Standish Hotel (uit 1903) wat Watchtower enkele
jaren daarvoor had aangekocht.
Met al die aankopen en de behoefte aan ervaren loodgieters in gedachten is
het begrijpelijk waarom Richard sollicitatiegesprekken regelde met Watchtower
beambten, en tegen het eind van de ochtend waren we uitgenodigd om leden te
worden van het, toen uit meer dan 2000 leden bestaande, Watchtower-personeel in
Brooklyn.
(tegen de tijd dat we bijna elf jaar later teruggingen naar Tennessee, was het
Watchtower personeel gegroeid tot meer dan 3.300 vanwege de geweldige groei van
de Getuigen organisatie gedurende de jaren 80 en vroege jaren 90).
Vurig uitziende naar ons nieuwe avontuur keerden we terug naar huis, maakten
onze zaken in orde, en gingen in juni 1982 terug naar New York. Joe werd
toegewezen aan de Loodgieters Constructie Afdeling. Na enkele weken kreeg
ik een ernstige allergie op de luchtwegen als gevolg van chemicaliën waarmee
gewerkt werd en ik werd overgeplaatst naar de Verzendafdeling om typewerk te
verrichtten.
Wereldwijde
expansie
Ongeveer een
jaar later werd ik ingedeeld bij het secretariaat van de Construction
Engineering Afdeling. De afdeling bestond uit meer dan honderd mensen -
ontwerpers, technici, architecten, secretaresses en andere kantoormedewerkers -
allemaal op enige manier betrokken bij het bouwen, ontwerpen en construeren van
nieuwe of gerenoveerde gebouwen in gebruik door Jehovah’s Getuigen over de hele
wereld, in een tijd dat de Getuigen beschouwd werden als een van de snelst
groeiende religieuze organisaties.
Toen ik pas op
de afdeling was kwam een enorm stuk land in Patterson, New York, in het bezit
van de Watchtower Society.
In het begin was het nog niet duidelijk waar dit stuk land voor gebruikt zou
gaan worden, maar na verloop van tijd werd besloten om het te gebruiken als een
opleidingscentrum. Het oorspronkelijke bedrag dat voor de ontwikkeling opzij
gezet werd, zo werd mij verteld, was vijftig miljoen dollar. Toen ik in 1989 de
Construction Engineering verliet, was er al meer dan 100 miljoen dollar besteed
en het complex is voortdurend uitgebreid aangezien de werkzaamheden in Brooklyn
aan het inkrimpen zijn. Hoewel het officiële kantoor van het Besturende Lichaam
van Jehovah’s Getuigen nog steeds in Brooklyn gevestigd is, is de locatie in
Patterson het centrum aan het worden van waaruit de leiders hun wereldwijde
organisatie besturen.
Constructie van een
30-verdiepingen Gebouw aan de Waterfront
Later werd ik
toegewezen als secretaresse aan een van de architecten, een voormalig zendeling,
die een 30-verdiepingen tellend woongebouw aan het ontwerpen was voor
medewerkers in Brooklyn. Ergens op een middag, terwijl ik stond te wachten op
een lift in het Watchtower kantoorgebouw waar ik werkte, kwam John (“Jack”) Barr,
een lid van het Besturende Lichaam, naar mij toe. Terwijl we stonden te
wachten op de lift vroeg Jack naar mijn werk. Ik vertelde hem hoe onze
afdeling aan het haasten was om een EIS (Environmental Impact
Statement) verklaring af te krijgen. De informatie in het enorme EIS
document was vereist en werd gebruikt door de City of New York om ons verzoek te
overwegen om het bestemmingsplan te wijzigen voor de locatie waar de Watchtower
organisatie het 30-verdiepingen tellend woongebouw wilde neerzetten.
Er was een aanzienlijke weerstand vanuit de gemeenschap tegen een dergelijk hoog
gebouw aan de Brooklyn zijde van de waterkant met uitzicht op de East River en
het lagere Manhattan Wall Street gebied aangezien dit het bekende uitzicht zou
blokkeren.
Ik zal nooit
vergeten hoe Jack op die dag tegen mij zei: “We hebben vijftig miljoen dollar
voor dit project opzij gezet, en het is verbazingwekkend om te zien hoe de
hoeveelheid geld dat we op de bank hebben nooit verminderd”. Hij voegde eraan
toe, “Jehovah voorziet ons altijd [van wat nodig is]!” de hele tijd gebarend met
zijn rechterhand, een denkbeeldige horizontale lijn tekenend van links naar
rechts, aangevend dat het geld constant bleef.
Hoe dan ook, Jehovah voorzag niet in een goedkeuring voor de verandering van het
bestemmingsplan. Het woongebouw werd uiteindelijk een paar blokken
landinwaarts gebouwd, naast de fabrieken van de Watchtower Society, ver van wat
als een ideale locatie werd beschouwd.
Kansen om Onderzoek te doen
Aangezien het
Brooklyn Hights district van Brooklyn, waar de Watchtower gebouwen zijn
gevestigd, is aangewezen als Historisch gebied, moeten alle nieuwe en
gerenoveerde gebouwen aan bepaalde criteria voldoen, zoals bepaald door de
lokale Landmarks Association.
Na verloop van tijd werd het een belangrijk deel van mijn werktoewijzing om
lokale historische en architectonische vraagstukken op te lossen zodat we aan de
vereisten konden voldoen.
De restoratie regels waren zo strikt dat we in één geval verplicht waren om de
oorspronkelijke stijl van het huisnummer te gebruiken bij de voordeur van het
Bossert Hotel. Het scheen veel mensen twijfelachtig of deze informatie nog
gevonden kon worden maar na een aanzienlijke hoeveelheid tijd aan dit speurwerk
te hebben besteed in de Long Island Historical Society vond ik een vroege foto
van de voorkant van het hotel in een advertentie van een oud tijdschrift. Daarop
konden de nummers duidelijk genoeg gezien worden om gedupliceerd te worden. Na
deze ontdekking werd mijn capaciteit om nazoekwerk te doen nooit meer in twijfel
getrokken.
In 1989 werd ik overgeplaatst naar de Schrijvers Afdeling en werd
onderzoek-assistente van Karl Adams, een hooggeplaatste schrijver.
Hij was bezig met het schrijven van de geschiedenis van onze religie, wat
uiteindelijk het 750-pagina’s tellende boek Jehovah’s Getuigen – Verkondigers
van Gods Koninkrijk werd, uitgegeven in 1993 (engels).
Een andere
hooggeplaatste schrijver, David Iannelli, was aan Karl toegewezen om hem te
helpen. Op mijn eerste dag in de Schrijvers Afdeling zag David me staan, alleen
in de Bibliotheek van de Schrijvers Afdeling, en kwam naar me toe om te praten.
Ik herinner mij duidelijk hoe hij mij vertelde hoe bevoorrecht
[opgewonden/enthousiast ] ik me zou moeten voelen om overgeplaatst te zijn naar
de Schrijversafdeling. Veel Bethelieten zouden een “moord” plegen om mijn baan
te krijgen, zei hij. Ik dacht dat ik begreep wat hij bedoelde, en
glimlachte.
Iedereen die op
Bethel kwam wonen was uitgekozen om deel uit te maken van het personeel vanwege
hun uitstekende “geestelijke” eigenschappen die ze getoond hadden in het
deelnemen aan het evangelisatiewerk. Ik wist dat de meeste Bethelieten, als ze
de keus hadden, liever hun totale werkdag besteedden aan “geestelijke” zaken,
i.p.v. ondersteunende werkzaamheden. De Schrijversafdeling was het centrale punt
waar heel Bethel om draaide aangezien de Watchtower lectuur de ruggengraat was
van de religie; daarom wist ik dat de Schrijversafdeling de meest begeerde
plaats was om te werken.
David merkte mijn grijns op en herhaalde zijn woorden, deze keer met meer
kracht. Hij zei: “Ik méén het, Bethelieten zouden een moord plegen voor de baan
die jij hebt en vergeet dat niet!”. Ontnuchterd en een beetje verward door
die woorden begon ik over wat “koetjes en kalfjes” en liep door terwijl ik mijn
weg probeerde te vinden in de bibliotheek, kijkend naar de eerste vraag op mijn
“te doen”-lijst van Karl.
Ik zou me de woorden van David later herinneren in tijden dat ik mij afvroeg wat
ik verkeerd gedaan had zodat God me strafte door me over te plaatsen naar deze
afdeling.
Ja, ik werkte met enkele bijzonder goede mensen, mensen die ik toen mijn
vrienden noemde. Maar op de achtergrond waren er mensen die me liever “ziek”
zagen en mijn werk probeerden te saboteren omdat ze mijn baan wilden; of me weg
wilden hebben omdat ik ontdekte dat ze oneerlijk waren.
Naïef als ik was maakte ik excuses voor mensen die aan de buitenkant vriendelijk
en hulpvaardig waren, maar een aantal keren leidde hun hulp tot stappen die tot
gevolg hadden dat Karl mij terechtwees. Na bijna twee jaar op de
Schrijversafdeling bijvoorbeeld, na een bijzonder moeilijke situatie die leidde
tot de verwijdering van een jonge vrouw van de afdeling, vertelde Karl me dat
zij niet de vriendin was die ik dacht dat zij was, maar dat ze een afkeer van me
had omdat ik de baan had die zij begeerde. Ja, David had gelijk, sommige mensen
zouden een “moord” hebben gepleegd om mijn baan te krijgen.
Ondanks veel
negatiefs was het dagelijkse werk op de Schrijversafdeling opwindend; mijn
werk was gevuld met interessante en uitdagende dingen om te doen. Iedere week
gaf Karl me een lijst met vragen die hij beantwoord wilde hebben, veelal over de
vroege geschiedenis van de Watchtower Bible and Tract Society, een oorsprong die
helemaal teruggaat tot 1879.
Op deze manier leerde ik heel veel over mijn religie. Het gebeurde vaak, terwijl
ik naar iets specifieks aan het zoeken was, dat ik ander belangrijk
archiefmateriaal ontdekte, op vele verschillende plaatsen, lang geleden in een
kast gelegd en vervolgens vergeten.
Verrassende vondsten
Een bijzondere ontdekking was dat William H. Conley, een bankier uit Allegheny,
Pennsylvania – en niet Charles Taze Russell – de eerste president van de
Watchtower Association was geweest in 1881.
Dit was een opwindende vondst aangezien niemand op het hoofdkwartier wist dat
Conley de eerste president was of dat Russell’s vader, Joseph, de vice president
was en Charles Taze Russell de secretaris-penningmeester.
De aanstelling was gebaseerd op aandelen die voor 10 dollar per stuk waren
aangekocht. Aangezien ik dit bron-document direct heb overhandigd ben ik niet
zeker van het exacte aantal aandelen dat Conley aangekocht had, maar ik meen dat
het er 350 waren voor 3.500 dollar. Echter, ik herinner me wél dat Joseph Lytel
Russell 100 aandelen kocht voor 1.000 dollar en Charles Taze Russell 50 aandelen
kocht voor 500 dollar.
Toen ik op pagina 576 keek van het nieuwe Getuigen-geschiedenisboek waar de
informatie over Conley werd vermeld, vond ik het merkwaardig dat Karl Adams
niets vermelde over Joseph Russell’s vice-presidentschap. Ook werd nagelaten het
aantal aandelen te vermelden die door elk van hen waren aangekocht.
Deze belangrijke feiten stonden vermeld op de eerste pagina van een klein rood
notitieboekje in boekhoudstijl met kartonnen omslag waarin ik tevens het
originele, handgeschreven, organisatie-handvest vond.
Het document was twee maal gevouwen, met één zijde bevestigd aan de binnenkant
van de omslag.
Door het vergelijken van de handschriften ben ik er absoluut zeker van dat de
echtgenote van Charles Taze Russell, Maria, dit eerste handvest opgeschreven
heeft.
Ik vond dit kleine notitieboek in een oude papieren map in een archiefkast in
een betonnen inloop kluis in het midden van de Watchtower’s Treasury Department
aan Columbia Heights 25.
Gedurende één van mijn vele speurtochten door de oude archieven van het
Watchtower hoofdkwartier vond ik op de bodem van een oude archiefkast in de ‘Executive
Department ‘ [directieafdeling] , een oud uitziende bruine papieren groentezak
met touwtjes erom gebonden. De zak bevatte een afschrift van het verslag van de
bekende Canadese rechtszaak uit 1913 betreffende smaad die Pastor Russell had
aangespannen tegen Dominee J.J.Ross.
Toen de zaak op 4 april 1913 voor de Hoge Raad kwam besloot dit lichaam dat er
onvoldoende “grond” was, er was niet genoeg bewijs om in een rechtszaak stand te
houden en de zaak werd afgewezen. (Brooklyn Daily Eagle, 8 juli 1916,
pag.12).
Kort daarvoor was mij verteld dat de archieven van de Schrijvers afdeling
vroeger een kopie bevatten van het transcript van deze zaak, maar dat het was
verdwenen.
Ik weet nu dat mijn ontdekking verzekerde dat de Watchtower archieven een kopie
bevatten die ter beschikking stond van Karl om antwoord te geven op een
belangrijke vraag waar veel onderzoekers nieuwsgierig naar waren – Hoe heeft
Pastor Russell de vraag beantwoord toen hem door de Canadese rechtbank gevraagd
werd of hij wel of geen Grieks kon lezen?
Ik gaf de zak met zijn belangrijke inhoud direct aan Karl zonder ook maar iets
te lezen van het materiaal.
Het is zeker merkwaardig dat Karl in die tijd nooit commentaar gaf, ook niet
later in het Getuigen-geschiedenis boek, op deze opmerkelijke “smaad” rechtszaak
wat de voorpagina’s domineerde van prominente Canadese kranten van die tijd.
In hetzelfde archief, in een ander oud, erg broos bruin papieren zakje, waren
een paar honderd door de tijd vergeelde brieven in alle vormen en maten waarvan,
bij mijn weten, niemand iets af wist.
De brieven waren klaarblijkelijk geschreven als reactie op een verzoek van
Rutherford aan Bible Students (zoals Jehovah’s Getuigen toen bekend stonden) om
hun ervaringen te vertellen over de vervolging gedurende de Eerste Wereldoorlog.
In deze brieven vertelden de Bible Students hoe hun weigering om de vlag te
groeten of de oorlogshandelingen te ondersteunen tot gevolg had dat ze zwaar
geslagen werden, met pek en veren waren ingesmeerd, in de gevangenis waren
geworpen zonder beschuldiging of rechtszaak. (Rutherford publiceerde veel van
deze brieven in het tijdschrift van de WatchTower Society, The Golden Age [Het
Gouden Tijdperk], later hernoemd tot Consolation [Vertroosting] en tegenwoordig
genoemd Awake! [Ontwaakt!])
In diezelfde zak trof ik belangrijke brieven, vergeten documenten en
interessante krantenknipsels aan, allemaal relevant voor de gebeurtenissen van
die moeilijke jaren.
In vier oude bureauladen in diezelfde ruimte, vond ik stapels foto’s en
ansichtkaarten. De stapels bevatten oude congresfoto’s, professionele en
persoonlijke foto’s van de derde Watchtower president, Nathan Knorr;
foto-ansichtkaarten gericht aan Knorr, inclusief één van zijn vrouw, Audrey, van
vóór hun trouwen, en nooit eerder getoonde, originele studio portretfoto’s van
Charles Taze Russell.
Eén bijzonder belangrijke vondst was het beste setje van zestien foto’s dat ooit
op het hoofdkwartier gezien was van zowel de binnen als buitenkant van het
vroege Russell Bible House, en veel van de foto’s toonden Pastor Russell,
zittend achter zijn bureau in zijn bibliotheek.
In één van deze laden was de vondst van persoonlijke foto’s van de tweede
president van de WatchTower Society, Joseph F. Rutherford, voor mij een van de
meest onaangename en walgelijke ontdekkingen.
Rutherford was gekleed in een donker gekleurd, uit één stuk bestaand zwempak
zonder mouwen, strak als een tweede huid, dat hem liet zien tot aan zijn dijen,
een kledingstuk dat populair was in de late jaren twintig en dertig.
Hij had een enorme buik en scheen een hoop plezier te beleven aan het dartelen
op een grote patio met uitzicht op de oceaan.
Ik meen mij te herinneren dat er nog andere mensen waren op een paar foto’s,
liggend op makkelijke sofa’s.
De foto die ik nooit zal vergeten was een close-up van Rutherfords gezicht; hij
was ongeveer 30 centimeter van de camera, zijn tong uitstekend zo ver als dat
maar mogelijk was. Hij maakte op mij een beschonken indruk.
Dan was er ook nog het moment dat ik een grote archiefkast doorzocht in het
kantoor van de vierde president van de WatchTower Society, Fred Franz, toen hij
zwak en blind was en zijn kantoor niet langer gebruikte, en brieven vond van
President Rutherford aan Franz, gedateerd in de jaren dertig.
Eén brief bevatte een vraag die Rutherford stelde aan Franz om te beantwoorden
voor een binnenkort te verschijnen uitgave van het tijdschrift The Watchtower.
Iedere Watchtower bevatte een kolom die Rutherfords antwoorden bevatten op
specifieke bijbelse vragen.
De brief bevestigde dat Franz, die in 1926 lid werd van de schrijversstaf als
bijbelonderzoeker en schrijver voor de publicaties van het genootschap, de
antwoorden schreef op die vragen, maar Rutherford nam daarvoor alle eer.
De brief was heel specifiek.
Het vroeg Franz niet om de vraag te onderzoeken maar om het te beantwoorden voor
een bepaalde WatchTower kolom.
Dit deed mij afvragen van hoeveel van de 23 boeken en 68 brochures die
Rutherford claimde te hebben geschreven het auteurschap in feite bij Franz lag.
De Olin Moyle Rechtszaak
In de bibliotheek van de Juridische Afdeling vond ik twee boekdelen die de
transcripties bevatten van het verslag over de “smaad” rechtszaak in oktober
1940 door Olin R.Moyle, aangespannen tegen twaalf Watchtower-leidinggevenden en
de Watch Tower Bible and Tract Society, Inc., of Pennsylvania and de WatchTower
Bible and Tract Society, Inc., of New York.
Toen ik de boeken doorlas, zag ik dat Moyle deze rechtszaak gewonnen had en dat
hem een schadevergoeding van $ 30.000 aan schadeclaims was toegewezen.
Onbekend met deze rechtszaak bracht ik deze boekdelen naar Karl Adams die nogal
verrast reageerde toen ik ze overhandigde.
Hij zei dat hij ook niets wist van de Moyle-rechtszaak uit 1943.
Ik vind het nog steeds moeilijk om te geloven dat Karl niets van deze zaak
afwist aangezien Karl 14 jaar was toen dit proces plaatsvond en hij zich slechts
enkele jaren later aansloot bij het Watchtower personeel, toen de
Moyle-uitspraak nog steeds een pijnlijk onderwerp was onder de Getuigen.
Zo belangrijk
als de Olin Moyle rechtszaak was in de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen, en
waarom het toch niet vermeld word in het Getuigengeschiedenis boek, kan ik niet
beantwoorden.
Nadat ik Bethel had verlaten werd mij in 1994 deze zelfde vraag gesteld door
twee prominente Getuigen-ouderlingen en hun vrouwen toen ik op bezoek was in
Burbank, California.
Het was mijn werk als de belangrijkste onderzoeker voor het geschiedenisboek dat
hen fascineerden, en dat was de reden dat ze een dineruitnodiging accepteerden
van mijn gastheer.
George Kelly, een oudgediende onder de Getuigen die ik die avond ontmoette, was
op Bethel de persoonlijke secretaris geweest van de welbekende Getuigenadvocaat
Hayden C.Covington.
(In de 138 rechtszaken die Jehovah’s Getuigen voor het U.S. Supreme Court [Hoge
Raad] brachten, diende Covington in 111 daarvan als advocaat).
Olin Moyle was de advocaat van de Watchtower Society van 1935 totdat Rutherford
hem in 1939 aan de kant zette.
Hij werd vervangen door Covington die het als advocaat overnam en het
genootschap in 1940 vertegenwoordigde in de zaak Minersville School tegen
Goblitis, betreffende het gedwongen groeten van de vlag op openbare scholen.
De andere man die Kelly vergezelde naar de prominente ouderling in Burbank,
California, waar ik logeerde, was Lyle Reusch, reeds lang een speciale
vertegenwoordiger van de Watchtower Society in de Verenigde Staten wiens
volle-tijd dienst begon in juni 1935 toen hij naar Bethel ging.
Beide mannen lieten hun verbazing en ongenoegen blijken omdat de
Moyle-rechtszaak niet werd vermeld in het geschiedenisboek van 1993. Zowel vóór
als tijdens de tijd van de Moyle-rechtszaak waren Kelly en Reusch nauw verbonden
met de Watchtower Society.
Ze vertelden me dat ze nieuwsgierig waren geweest om te zien hoe de auteur van
het geschiedenisboek deze meest weggemoffelde episode zou presenteren, waarin
Watchtower leiders, in het bijzonder Rutherford, hun eigen Getuigenadvocaat
belasterde in het tijdschrift The Watchtower.
Volgens het transcript van de rechtszaak begon het probleem van Moyle nadat hij
een persoonlijke brief aan Rutherford had geschreven waarin hij zijn afkeer
kenbaar maakte tegen het overmatig drinken van Rutherford en zijn extreem
beledigende gedrag tegenover anderen, gedrag dat hij persoonlijk had waargenomen
en waarover hij klachten had gehoord.
Arthur Worsley, reeds lang een Bethel-medewerker en welbekend aan Kelly en
Reusch, was één van de personen die bij Moyle hadden geklaagd over de zich
opstapelende vernederingen door Rutherford.
Rutherford was zo vertoornd door Moyle’s kritiek dat hij Moyle en zijn vrouw
ontsloeg van Bethel en hun persoonlijke eigendommen op de stoep zette.
Moyle was ontzet door deze behandeling maar de feiten lieten zien dat hij op
geen enkele manier terug sloeg.
Niet tevreden met het verwijderen van Moyle van Bethel, begonnen Rutherford en
zijn medewerkers hem als persoon kwaadaardig te belasteren in het tijdschrift
van de Watchtower, hetgeen leidde tot de aanklacht wegens smaad tegen alle
verantwoordelijke partijen.
Ik bracht de
naam van Arthur Worsley ter sprake bij Kelly en Reusch. We bespraken Arthur’s
aandeel in de Moyle-rechtszaak en beide mannen waren het er over eens dat Arthur
een vals getuigenis had afgelegd tijdens de directe ondervraging.
Ik vertelde hen dat ik, na het Moyle-transcript gelezen te hebben, met Arthur,
een goede vriend, gesproken had over zijn getuigenis ter verdediging van
de WatchTower.
Olin Moyle beweerde dat op een morgen in de Bethel eetzaal Arthur zonder
gegronde reden terechtgewezen werd door Rutherford.
Arthur klaagde bij Moyle hoe vernederend dat voorval was geweest. Echter, in de
rechtszaal verklaarde Arthur dat Rutherford hem terecht had gecorrigeerd voor
zijn daden. Hij zei dat de uitbrander niet misplaatst was, en, tot verbazing van
Moyle, zei Arthur dat hij bij niemand geklaagd had.
Niettemin vertelde Arthur ons over het eetzaal-incident en veroordeelde
Rutherford voor het vernederen van hem.
We bespraken ook zijn onder ede afgelegde getuigenis dat hij nooit smerige taal
aan de Bethel tafel had gehoord en waarom hij ontkende dat drank verheerlijkt
werd aan de tafel, terwijl hij in feite precies het tegenovergestelde beweerde.
Duidelijk ontdaan antwoordde Arthur verdrietig dat Rutherford hem ontslagen zou
hebben van Bethel als zijn getuigenis de beschuldiging van Moyle zou
ondersteunen. En omdat hij geen andere plaats had om naartoe te gaan, loog hij
in de rechtbank.
Hoe dan ook, na het aanhoren van de uitgebreide getuigenissen besloot de
rechtbank dat Rutherford en andere Watchtower medewerkers schuldig waren aan
smaad.
Arthur vertelde ons dat de Watchtower medewerkers zo boos waren op Moyle dat ze
hem de $ 30.000
schadevergoeding uitbetaalden in zilveren muntstukken, daarmee hem een “Judas”
noemend.
Door het negeren van de Moyle-geschiedenis vermeed Watchtower een bijzonder
onaangename en onplezierige episode welke niet goedgepraat kon worden, één die
het onbezoedelde imago dat het boek van de organisatie poogde te schetsen zou
bevlekken.
In niet mis te verstane woorden maakten deze Getuigen die avond hun ongenoegen
kenbaar over de weglating van de Mole-rechtszaak, alsook over de duidelijke
“herziening” van de geschiedenis zoals deze door Watchtower leiders wordt
gepresenteerd, - hoofdzakelijk een onbezoedeld, schuldenvrij verleden, - en
niet, zoals het voorwoord suggereert “objectief en… openhartig”.
Zoekend naar Antwoorden
Op een gegeven moment tijdens mijn werk gaf Karl mij een deel van het transcript
van de echtscheidingszaak van Russell, in het bijzonder dat van Charles Taze
Russell’s kruisverhoor.
Hij stelde mij niet het transcript van het kruisverhoor van Maria Russell ter
beschikking en ik vroeg toen niet waarom, maar jaren later, uit
nieuwsgierigheid, las ik het.
Toen werd het me duidelijk waarom Karl niet wilde dat ik de kant van het verhaal
van Maria Russell zou lezen – hij wist dat ik versteld zou hebben gestaan
wanneer ik zou lezen dat Mw Russell de echtscheiding kreeg toegewezen omdat de
rechtbank geloofde dat Pastor Russell schuldig was aan de vele beledigingen die
zij volgens haar over zich heen had gekregen.
Ze bewees dat ze niet schuldig was aan de kwaadaardige geruchten die haar
echtgenoot had verspreid; dat ze een supportster was van de beweging voor
vrouwenrechten (smerige woorden in die dagen); dat haar doel was om controle te
krijgen over het tijdschrift The Watchtower, en dat ze van hem af wilde vanwege
haar verlangen naar persoonlijk aanzien.
Later, toen ik het verslag las over de dood van Charles Taze Russell in de
Watchtower uitgave van 1 december 1916, ontdekte ik dat Charles Taze Russell en
zijn vrouw een celibaat huwelijk hadden.
Dit verraste me werkelijk.
Toen ik informeerde of dit onbekende feit gepubliceerd zou worden in het nieuwe
geschiedenisboek, was het antwoord, “Nee, het Besturend Lichaam heeft besloten
dat deze informatie voor velen van de kudde een aanleiding tot struikelen kan
zijn”.
Een belangrijke leerstelling van Jehovah’s Getuigen is dat, na de dood van de
apostelen rond het einde van de eerste eeuw na Christus, zich een grote afval
ontwikkelde die vele namaak Christenen voortbracht en waaruit uiteindelijk de
Rooms Katholieke kerk in ontstaan.
Niettemin zeggen de Getuigen dat er altijd “ware” Christenen zijn geweest vanaf
de dood van de laatste Christelijke apostel tot aan Charles Taze Russell en zijn
medewerkers die allemaal nauw vasthielden aan de originele leerstellingen van
Jezus en zijn apostelen.
Eén gedenkwaardige en langdurige toewijzing van Karl was het identificeren van
deze ware Christenen.
Mijn onderzoek was gebaseerd op vier punten of standaarden welke de “zonen van
het koninkrijk” met elkaar gemeen moesten hebben om hen te verbinden met
elkaar; drie van die standaarden waren verwerping van de drie-eenheid, het
hellevuur en de onsterfelijkheid van de ziel.
Echter, de vierde standaard was het moeilijkste – er moest een acceptatie zijn
van het loskoopoffer van Christus, zoals gedefinieerd door Jehovah’s Getuigen.
Maandenlang bracht de Schrijversafdeling relevante bibliotheekboeken uit Europa
en Engeland, alsook uit de Verenigde Staten.
Ik las Engelse vertalingen van belangrijke buitenlandse boeken die
afscheidingsgroepen bespraken, niet-conformistische groepen van vóór en na de
Orthodoxe Reformatie, inclusief groeperingen gedurende wat we tegenwoordig de
Radicale Reformistische periode noemen.
Op z’n zachtst gezegd was het extreem fascinerend om met een kritisch oog de
vroege Arische bewegingen te bestuderen, samen met de Lollards, Waldensen,
Socinianen en Anabaptisten.
Uiteindelijk overtuigde mijn zorgvuldige analyse van de feiten Karl ervan dat er
niet één generatie van ware Christenen was die gekoppeld kon worden aan een
opvolgende generatie, gebaseerd op de vier punten zoals eerder vermeld.
Karl sloot dit onderzoeksproject met de belofte dat deze poging nooit meer
opnieuw ondernomen zou worden, hoewel de leerstelling tot op deze dag niet
herzien is.
Op pagina 44 van het boek Jehovah’s Getuigen – Verkondigers van Gods Koninkrijk,
was het beste dat Karl kon zeggen in antwoord op de vraag, “Wat is er na de
eerste eeuw met het ware christendom gebeurd?”
“Het ware christendom is dus nooit volledig uitgeroeid”.
Vervolgens zei hij “In de loop van alle eeuwen zijn er altijd waarheidlievende
personen geweest” en vervolgde met de opsomming van enkelen die bijzonder loyaal
waren aan de Bijbel.
Tijdens een
andere toewijzing die Karl me gaf onderzocht ik de volledige periode van 1917-18
om te zien wat leidde tot het in staat van beschuldiging stelling van President Rutherford en zijn medewerkers door de Regering van de Verenigde Staten voor,
onder andere, samenzwering tot het overtreden van de Spionagewet van 15
juni 1917 en een poging om dit feitelijk te doen; alsook het tegenwerken van
de rekrutering en wervingsdienst van de Verenigde Staten gedurende de eerste
wereldoorlog.
Toen Rutherford vernam dat de regering bezwaar maakte tegen de pagina’s 247-53
van het boek The Finished Mystery, het zevende deel uit de serie Studies in the Scriptures, gaf Rutherford opdracht om die pagina’s uit alle kopieën daarvan te
verwijderen.
Later, toen men vernam dat de distributie van het boek een overtreding zou zijn
van de Spionagewet, gaf Rutherford de opdracht om de verspreiding te staken.
Ondanks al die moeite werden Rutherford en zeven van zijn naaste medewerkers
veroordeeld tot lange gevangenisstraffen in de Federale gevangenis, om pas na
het einde van de oorlog vrijgelaten te worden.
Toen Karl en ik de woorden van Rutherford lazen in de transcriptie van het
rechtbankverslag, Rutherford et al versus United States, waren we
stomverbaasd over de vleierijen en de verzoenende verklaringen die hij aflegde
om vrede te sluiten met de rechtbank en de regering, een regering die Rutherford
frequent “Satanisch” had genoemd.
Er bestaat geen twijfel over dat Rutherford op iedere mogelijke manier probeerde
om de autoriteiten te kalmeren.
Zoals Karl het uitdrukte, het was duidelijk dat de tweede president van de
Watchtower Society zijn integriteit compromitteerde.
We concludeerden dat Rutherfords schuldgevoel de reden was waarom hij, toen hij
uit de gevangenis kwam, plechtig beloofde om alles op alles te zetten in het
aankondigen van de Koninkrijksboodschap, ongeacht hoe zwaar de vervolging.
Eén ding werd duidelijk door mijn onderzoek naar de Rutherford jaren –
Rutherford stuurde bewust aan op moeilijkheden door het aanvallen van religies
en overheden en het tergen van de geestelijkheid, waarmee hij daden van
vergelding uitlokte tegen individuele Bible Students.
Dit resulteerde frequent in Rutherfords uitroep, “Vervolging!”.
Gedurende de twee jaar dat ik Karl Adams assisteerde onthulde mijn
onderzoekswerk verrassingen, goede en slechte, over de organisatie, hoewel zelfs
de slechte ontdekkingen mijn geloof niet deden twijfelen.
Uiteraard was ik teleurgesteld in gedrag dat schande bracht over de organisatie.
Het zat echter niet in mijn natuur om toe te geven aan zeurende verdenkingen die
ik mocht hebben over de vraag of de dingen die ik onderwezen had gekregen wel
waar waren.
Als toegewijd gelovige was het makkelijk om aan te nemen dat aanstootgevend
gedrag door leiders van de Watchtower Society alleen maar “mensenwerk” was, en
in geen geval iets zei over de waarheidsgetrouwheid van de religie als geheel.
Onvergetelijke mensen
Toen ik hoorde dat ik een deel van de Schrijversafdeling zou worden, geloofde ik
dat het een voorrecht zou zijn om dagelijkse omgang te hebben met de meest
spirituele mannen op Bethel, de mannen die de kudde voorzagen van up-to-date
geestelijke inzichten uit de Schrift.
De leidinggevenden van de Schrijversafdeling waren drie leden van het Besturend
Lichaam, Lloyd Barry, Jack Barr en Karl Klein.
Lloyd Barry had hoger onderwijs gevolgd en was het brein achter de werkzaamheden
van de afdeling.
(het was Barry die, vanaf 1992, verantwoordelijk was voor de meer meegaande
houding ten aanzien van het volgen van hoger onderwijs door jonge Getuigen,
welke houding veranderde in november 2005).
Ik mocht Lloyd erg graag.
Op en dag vertelde ik hem hoe fijn ik het vond om de oude correspondentie te
lezen van het genootschap met het bijkantoor in Nieuw Zeeland.
Hij wilde onmiddellijk weten hoe het kwam dat ik “ingewijd” was in het lezen van
vertrouwelijke stukken.
Hij vergat even dat het mijn taak was als Karl Adams onderzoeker voor het nieuwe
geschiedenisboek om zulk materiaal te lezen.
Toen ik hem aan dat feit herinnerde moest hij lachen.
Lloyd kwam uit Nieuw Zeeland en ik had gelezen over Watchtower zendeling Frank
Dewar, een Nieuw Zeelander, en hoe zijn evangelische avonturen in Indonesië in
de jaren dertig mij deed denken aan een film karakter, Crocodile Dundee.
Er was geen berg te hoog of rivier te diep om Frank te weerhouden van het
prediken tot afgelegen volken met de Getuigenboodschap.
Lloyd vertelde me dat Dewar zijn favoriete zendeling was en de films van
Crocodile Dundee zijn favoriete films, dat wil zeggen, totdat de acteur die
Dundee speelde zijn vrouw verliet en zijn co-star trouwde.
In het nieuwe geschiedenisboek op pagina 446 onthulde Karl Adams dat, toen Frank
Dewar naar Siam ging, “hij zijn reis onderbrak in Kuala Lumpur totdat hij genoeg
geld bij elkaar had voor de rest van de tocht, maar tijdens zijn verblijf daar
kreeg hij een verkeersongeluk – hij werd door een vrachtauto gegrepen en van
zijn fiets geslingerd.
Na zijn herstel,” schreef Karl, “stapte hij met slechts vijf dollar op zak op
de trein die van Singapore naar Bangkok ging. Maar met geloof in Jehovah’s
vermogen om voor hem te zorgen [cursivering is van mij], ging hij door met het
werk.”
Wat weggelaten was uit het verslag in het geschiedenisboek was een erg menslijk
ingrediënt – tijdens het ongeluk was Frank bewusteloos geraakt en werd later
wakker in bed in wat een vervallen hotel leek, maar wat in werkelijkheid een
huis van lichte zeden was, waar hij verzorgd werd door vriendelijke prostituees
totdat hij beter was.
Indien de auteur tevens dit deel van Franks ervaring had vermeld zou het verhaal
inderdaad “openhartig” zijn, hetgeen de uitgevers beloofd hadden te doen.
Echter, omdat dit voorval niet paste in de manier waarop de auteur het
Getuigen-historisch-verslag aanpaste, werd het niet vermeld.
Het was duidelijk voor mij dat in 1989 de beste jaren van Karl Klein achter hem
lagen.
Hij was afgeleefd, humeurig en nogal kinderlijk, een man die door mensen gemeden
werd vanwege zijn eigenaardige manier van spreken en zijn duidelijke
excentriciteit als gevolg van zijn leeftijd.
Regelmatig zag ik Karl nietsdoen wanneer hij klaar was met het lezen van de
laatste proefteksten van Watchtower boeken of tijdschriften die hem ter
goedkeuring voorgelegd werden.
Hongerend naar aandacht vertelde Karl Klein mij en andere Schrijver-medewerkers op een dag in 1992 opgewonden over de suggestie die hij aan de rest van het
Besturend Lichaam had gedaan, hetgeen “Nieuw Licht” zou worden die ochtend,
ondanks het feit dat hij wist dat Bethel procedures zulke onthullingen verboden .
Aan de ontbijttafel hoorden 6000 Bethel-medewerkers in gemeenschappelijke
eetzalen, verspreid over drie locaties in New York, de mededeling dat het niet
nodig was dat Jehovah zijn naam rechtvaardigde, maar dat zijn belangrijkste
voornemen de rechtvaardiging van zijn soevereiniteit was.
De Getuigen leerden voorheen, sinds 1935, dat Jehovah’s belangrijkste voornemen
niet was de redding van de mensheid, maar de rechtvaardiging van zijn eigen
naam.
En Karl Klein zorgde ervoor, 57 jaar later, dat we wisten dat hij Gods visionair
was in deze aangelegenheid, zoals hij iedereen die maar wou luisteren
uitdrukkelijk vertelde dat deze verandering aan hem te danken was.
Jack Barr, die we beschouwden als een persoonlijke vriend, was een vriendelijke
man maar wandelde in de schaduw van Barry en deed wat hij zei.
Helaas was hij zwak – niet de spreekwoordelijke “ijzeren vuist in een zachte
handschoen”, maar een “kreupele vuist…”.
Barr’s zwakke karakter werd duidelijk op een moment dat Lloyd Barry de stad uit
was en er drie schrijvers van aanzien voor nodig waren om genoeg druk op Barr
uit te oefenen, als tweede verantwoordelijke, om te voorkomen dat de drukpers
afdeling zou capituleren voor Ted Jaracz’s order om de Ontwaakt! uitgave van 8
april 1992 niet te drukken, hetgeen materiaal bevatte dat niet door Jaracz
ondersteund werd, hoewel hij zijn boekje te buiten ging door het geven van die
opdracht.
De werktoewijzing van elk lid van het Besturende Lichaam was duidelijk omschreven
en hij had geen beslissingsbevoegdheid voor de Schrijversafdeling, net zoals
beslissingen voor de Service Department [Dienst afdeling], onder leiding van
Jaracz, buiten de bevoegdheden waren van Barry, Barr of Klein.
Dan was er nog de tijd dat ik klaagde bij Jack over een beruchte, ondraaglijke,
medewerker van de Schrijversafdeling die zojuist was aangesteld als een
assistent voor het Besturende Lichaam.
De man had me bedreigd omdat hij dacht dat ik zijn betrokkenheid onderzocht
i.v.m. de verdwijning van een zeer kostbaar archiefstuk, uitgeleend aan het
Genootschap.
Ik dacht dat de situatie een onderzoek waard was om te zien of dit onethische
gedrag reden was om de man van zijn positie te verwijderen.
Nadat Jack me had aangehoord vertelde hij me dat zijn aanstelling onomkeerbaar
was omdat “Hij was aangesteld door Heilige Geest” wat Jacks manier was om te
vermijden wat hij zou moeten doen, namelijk het juiste.
Een van de meest gedenkwaardige vriendschappen op de Schrijversafdeling was met
Harry Peloyan, een leidinggevende schrijver en coördinator (editor) van het
tijdschrift Ontwaakt!.
Harry was afgestudeerd aan Harvard en was een deel van de Bethel-staf sinds
1957. Er zat een scherpe geest onder het grijze haar van Harry en zijn
intelligentie scheen niet minder te worden door zijn leeftijd.
Deze getalenteerde en charismatische persoon, bekeerd tot het Getuigen-geloof
als jonge volwassene ondanks dat hij zoals hij vertelde een hoge prijs had
betaald door een goed betaalde carrière op te geven en naar Bethel te komen en
omdat zijn zeer rijke vader hem zou onterven als hij het Getuigengeloof niet zou
verlaten.
Tot op deze dag is Harry nog steeds stevig overtuigd dat alleen de Getuigen de
“waarheid” hebben.
Echter, door onze gesprekken zag ik dat zijn meningen en geloofspunten niet “in
steen” waren gegraveerd want hij was snel om te opteren voor een verandering van
gezichtspunt als hij geloofde dat een theologische leerstelling niet
Schriftuurlijk was of een organisatorische regel aanstootgevend was.
Het was altijd
plezierig om met Harry te converseren over onderwerpen waar we beiden
gepassioneerd over waren, of het nu religieus was of werelds, en hoewel we het
niet altijd eens waren behandelden we elkaars mening met respect.
Regelmatig waren zijn knokkels paars als hij een punt beargumenteerde tijdens
een stimulerende discussie omdat hij zijn handen zo stevig in elkaar
greep op zijn bureau.
Zijn boosheid tegenover degenen die de veranderingen naar een meer meedogende
organisatie in de weg stonden was altijd kokend onder zijn uiterlijke kalmte en
kon snel exploderen wanneer iets hem kwaad maakte.
We spraken over het grootbrengen van kinderen met de daarbij behorende vreugden
en ergernissen, hoewel Harry en zijn lieve vrouw, Rose, die stierf in 2005, geen
kinderen hadden.
In de jaren negentig was een deel van de Ontwaakt! formule een serie artikelen
die demonstreerde hoe het toepassen van Bijbelse raad leidde tot betere levens.
Toen als gevolg daarvan onze zoon een vriendelijke brief schreef met
waardering voor zijn fantastische Getuigenopvoeding, liet Harry dit afdrukken op
de achterpagina van Ontwaakt! van 8 april 1993, als een voorbeeld van het
succesvol opvoeden door ouders die Bijbelse adviezen hadden gevolgd.
Er was altijd een behoefte aan verse ideeën om de mensen geïnteresseerd te
houden om de Watchtower literatuur te lezen.
Ik merkte daarom op dat Harry sprak met een grote cirkel van vrienden op het
hoofdkwartier alsook met buitenstaanders over huidige problemen en onderwerpen
die interessant waren.
Hij was een van de velen op de Schrijversafdeling die stilletjes klaagde dat
teveel mensen die de touwtjes in handen hadden bij Watchtower, inclusief de
meesten van het Besturende Lichaam, waren blijven steken in de jaren vijftig wat
hun instelling betrof.
Het viel mij op dat de decennia van een beschermd bestaan op Bethel de
Watchtower leiders belemmerden om bekend te zijn met de druk en complexiteit van
sociale problemen die de kudde ondervond; echter, deze zelfde naïeve
mensen geloofden dat verlichting alleen via hen kwam.
Gedurende de tijd dat ik in antwoorden voorzag op onderzoeksvragen voor Karl
Adams, las Harry wat van mijn materiaal en merkte op dat ik een beetje aanleg
voor schrijven had.
Onder zijn leiding en dat van en Colin Quackenbush, schreef ik zeven delen of
complete artikelen voor Ontwaakt!. De meeste van deze artikelen waren
onderzocht en geschreven nadat mijn gewone werkdag erop zat.
Na verloop van tijd realiseerde ik mij dat veel Ontwaakt! artikelen geschreven
werden door mannen en vrouwen buiten de Schrijversafdeling en bewerkt werden
door stafmedewerkers.
Harry, wiens bureau altijd verschoont leek van werk, gebruikte regelmatig
auteurs van buiten voor artikelen die aan hem waren toegewezen, welke hij dan
door het systeem liet gaan onder zijn eigen naam.
Tot op de dag van vandaag vraag ik mij af of hij zelf wel de auteur was van de
vele boeken en brochures waarvan hij me zei dat hij ze geschreven had.
Zelfs als Harry het materiaal niet zelf schreef, heeft hij dan ooit de
aangehaalde bronnen gecontroleerd om te zien of ze inderdaad de verklaringen
ondersteunden? Of was Harry verantwoordelijk voor tekstuele oneerlijkheid
door uit hun verband getrokken aanhalingen?
Alan Feuerbacher, een Watchtower theologisch criticus, documenteerde vele
aanhalingen die uit hun verband waren gerukt in publicaties die Harry geschreven
zou hebben.
Ik zou willen geloven dat Harry een verantwoordelijke schrijver was en zich niet
bewust was van aangehaalde bronnen die uit hun context gerukt waren door degenen
die hem het artikel hebben overhandigd.
Respect voor vrouwen
Harry stond op tegen de beledigende dominantie en tirannie over vrouwen en
kinderen door onbuigzame, dominerende, patriarchale mannen in het geloof die
Bijbelteksten gebruikten als een zweep.
Wij beiden hadden toegang tot vertrouwelijke informatie over teveel ongelukkige
Getuigenvrouwen die klaagden over het misbruiken van de autoriteit van hun
echtgenoten als hoofd van het gezin.
Ik herinner me de keer dat ik in Harry’s kantoor, in januari 1992, aan hem en
een andere belangrijke schrijver, Eric Beveridge, vertelde wat ik had gehoord
van Getuigenvrouwen tijdens mijn vakantie.
Volgens hen waren er teveel mannen in de organisatie die vrouwen respectloos en
als inferieur behandelden.
Een boze vrouw vertelde me over een Getuige die beweerde dat ze was verkracht
door een man die ook een Getuige was, toen ze het huis van die man schoon
maakte. Toen ernaar gevraagd werd gaf hij aan de ouderlingen toe dat ze
seks hadden gehad, maar hij zei dat het met wederzijdse instemming was en bracht
berouw tot uitdrukking.
Zij ontkende dat het met wederzijdse instemming was en zij dat ze was verkracht.
Zij werd uitgesloten wegens liegen; hij werd niet uitgesloten omdat hij toegaf
en zijn zonde betreurde.
Getuigenvrouwen die de beschuldigde kenden waren woedend omdat de man geen goede
reputatie had en ze geloofden dat hij onbetrouwbaar was (niemand rapporteerde
de verkrachting bij de autoriteiten).
Harry en Eric waren niet gelukkig met mijn verhalen.
De discussie leidde ertoe dat Harry Eric autoriseerde om een Ontwaakt! Serie te
schrijven over het “vrouwenprobleem” en wees mij aan om het onderzoekwerk te
doen.
Het resultaat was de Ontwaakt! van 8 juli 1992, een 15 pagina’s tellende serie
van artikelen, waarvan de voorpaginatitel was: “Vrouwen verdienen respect”.
Nadat deze Ontwaakt! was gepubliceerd werden er veel brieven van vrouwen vol waardering ontvangen. Zeer verontrustend voor ons was het feit dat 75% van al
die brieven niet ondertekend waren omdat de vrouwen zeiden dat ze bang waren
voor vergelding thuis of in de gemeente indien de Watchtower hun brief naar het
lichaam van ouderlingen in hun woonplaats zou sturen ter opvolging.
Ontwaakt!
Artikelen Bespreken Misbruik
De organisatie
heeft een vertrouwelijkheid richtlijn die vereist dat Getuigen die betrokken
zijn bij een juridische zaak uitsluitend spreken met het juridische comité, of
anders zwijgen over de zaak.
Als gevolg daarvan hoorde ik pas rond 1984 voor de eerste keer over seksueel
misbruik van kinderen in de organisatie.
Een jonge vrouw waar ik mee werkte op de Construction Engineering Department
vertelde per ongeluk aan onze groep over een prominente ouderling in de gemeente
die ze bezocht in New York voordat ze naar Bethel verhuisde, die was
gearresteerd wegens pedofilie.
Later ontdekte ik dat de misbruiker was veroordeeld en een straf van drie jaar
achter de tralies uitzat. Deze populaire en charismatische ouderling misbruikte
zijn dochter en vele andere jonge meisjes in zijn gemeente gedurende vele jaren,
hen bang makend niets te vertellen, iets dat door een persoon met autoriteit
makkelijk bereikt kan worden bij jonge kinderen.
In die tijd dacht ik dat dit een uitzondering was, maar later ontdekte ik hoe ik
mij vergist had. Het bewijs dat er meer dan alleen het hierboven
beschreven geval was van kinderen van Jehovah’s Getuigen die misbruikt waren en
zich stil hielden onder het misbruik, was de autorisatie van een serie artikelen
in Awake! Van 22 januari 1985, [Nederlands – 8 mei 1985 pag.3] waarvan de titel
luidde, “Seksueel misbruik van kinderen, De nachtmerrie van elke moeder”.
Door mijn voorgaande ervaringen op de Schrijversafdeling wist ik dat het
twijfelachtig was dat het genootschap een serie hoofdartikelen zou wijden aan
een probleem tenzij het aantal gevallen van seksueel misbruik van kinderen dat
aan het licht kwam aan het toenemen was binnen de organisatie en de
Getuigenleiders wisten dat ouders instructies nodig hadden hoe ze hun kinderen
tegen misbruik konden beschermen en hoe de signalen van misbruik te herkennen.
Treurig genoeg werd er in de artikelen die werden verschaft vrij weinig
informatie gegeven om de hulpverleners en slachtoffers te helpen omgaan met de
gevolgen van misbruik; noch werd er een richtlijn gegeven om direct rapport uit
te brengen bij de autoriteiten.
In het hiervoor genoemde geval van misbruik in New York was het uiteindelijk een
schoolmedewerker die de autoriteiten op de hoogte stelde van het seksueel
misbruik van een van de kinderen.
Kort voordat ik
mijn werk aan het Getuigen-geschiedenisboek afsloot verscheen er een serie
artikelen in Ontwaakt! van 8 oktober 1991, opnieuw handelend over
kindermisbruik. De titel op de omslag was: “Seksuele kindermishandeling – De
wonden genezen”.
Deze Ontwaakt! bevatte informatie die specifiek geschreven was om slachtoffers
van seksueel misbruik te helpen herstellen van de verwoestende nasleep daarvan. Bovendien werd er informatie verschaft om familieleden en vrienden te
helpen begrijpen waarom het gedrag van veel slachtoffers van misbruik zo
verwoestend was.
Mijn reactie op deze artikelen was waarschijnlijk dezelfde als die van de meeste
Jehovah’s Getuigen – ik geloofde dat dit informatie was die de lange termijn
gevolgen zou helpen verzachten van wat we allemaal als een afschuwelijke misdaad
beschouwden. De meesten van ons veronderstelden dat de reden achter deze
artikelen de groeiende media aandacht in de jaren tachtig was die de goed
verborgen geheimen over seksueel kindermisbruik in kerken en andere organisaties
aan het licht hadden gebracht. Uiteindelijk was de rationele gedachte dat vele
volwassenen vóórdat zij zich tot het Getuigengeloof hadden bekeerd, seksueel
misbruikt konden zijn, en dat zij de personen waren die de behulpzame informatie
uit Ontwaakt! nodig hadden.
Na de uitgave van deze Ontwaakt! ontving het hoofdkwartier duizenden brieven en
telefoontjes vol waardering voor het Besturende Lichaam voor de nuttige serie
artikelen die het bevatte. Met uitzondering van het emotioneel geladen artikel
“Dier Proeven, Juist of onjuist?” in Ontwaakt! van 8 juli 1990, ontving
Watchtower meer brieven met waardering voor Ontwaakt! van 8 oktober 1991, dan
voor enig ander artikel in haar geschiedenis.
Problemen rond Seksueel
Kindermisbruik bij Watchtower
Tegen het einde van 1991 vertelde Harry mij de details die tot het schrijven van
de serie artikelen in Ontwaakt! hadden geleid en wie het geschreven had. Ik
vernam dat Harry aan schrijver Lee Waters jr de opdracht had gegeven om
het schrijfwerk te doen, met goedkeuring van Lloyd Barry. Lee stond bekend
als een meedogend man, bijzonder gevoelig voor de behoeften en rechten van
minderheidsgroepen.
Harry zei dat hij samen met Lee een verhandeling las getiteld, “VOORWAARTS GAAN,
Hulp voor Getuigen die Zaken Behandelen van Misbruik en Uitbuiting van
Slachtoffers”,
(
www.silentlambs.org/education/movingforward.htm
)
wat tussen de Getuigen circuleerde rond 1989-90.
Ik weet niet hoe deze verhandeling zijn weg vond naar de Schrijversafdeling,
maar het maakte een diepe indruk. Het was geschreven door een Getuige, Mary
Woodard, die de gevolgen van seksueel misbruik bij zichzelf en andere
Getuigenvrouwen besprak. Er werd via een ouderling in Florida contact met Mary
opgenomen en werd uitgenodigd om op de Schrijversafdeling het onderwerp te
bespreken met Harry en Lee, en haar bijdrage was de basis voor de serie
artikelen over misbruik in Ontwaakt! van 8 oktober 1991.
In 2003 had ik een uitgebreid gesprek met Mary ( Harry had mij verteld dat zij
al in 1992 zelfmoord had gepleegd), over de uitnodiging die ze aannam om naar de
Schrijversafdeling te komen. Ze toonde me ook persoonlijke correspondentie
van Lee aan haar toen hij de artikelen voorbereidde. Wat niet besproken
werd in het Ontwaakt! artikel, maar van groot belang was, waren beschuldigingen
van seksueel misbruik begaan door daders die Jehovah’s Getuigen waren, een te
groot aantal om te negeren.
Ik ontdekte later dat het een uitzondering op de regel was voor Jehovah’s
Getuigen in onze gemeenten om de autoriteiten op de hoogte te stellen van
beschuldigingen van seksueel geweld. Hoe dan ook, niemand die ik kende op
de Schrijversafdeling bracht zijn ongenoegen tot uitdrukking over het niet
rapporteren van misbruik, inclusief mijzelf, omdat we er in onze geest van
overtuigd waren dat “Gods organisatie” veel betere oplossingen voor dit probleem
had dan enige overheidsinstelling.
Buiten dat, we wisten dat als we naar de autoriteiten gingen om onze vuile was
buiten te hangen, we de reputatie van Jehovah’s Getuigen zouden bevlekken.
Deze beschuldigingen werden hoofdzakelijk behandeld door juridische comités
binnen de gemeente. (Wanneer gemeente ouderlingen horen van een vermeende
overtreding door een van hun leden, komen ze bij elkaar en stellen drie of meer
uit hun midden aan als juridisch comité om de zaak te behandelen). Echter,
als de beschuldigingen van het slachtoffer twijfelachtig gevonden werden, en de
pedofielen niet gestraft werden, waren de ongelukkige Getuigen verplicht om hun
mening voor zichzelf te houden want anders zouden zij zelf gestraft worden.
Als gevolg daarvan werden sommigen verbitterd, maar behielden het stilzwijgen in
de overtuiging dat hun misbruik een uitzondering was binnen de Watchtower
organisatie.
Tegen ontevreden leden werd gezegd, “Wacht op Jehovah”, want Hij zal iedere
traan wegwissen in het toekomstige aardse paradijs.
Zodra ik tegen het einde van 1991 mijn werk aan het Watchtower-geschiedenisboek
had voltooid, werd ik overgeplaatst om onderzoekwerk te doen voor de Art
Departement [Grafische afdeling], maar binnen enkele maanden kwam Jack Barr mijn kantoor binnen en vertelde mij dat Harry en andere schrijvers voor
Ontwaakt! hadden gevraagd of ik hen wilde helpen met speurwerk.
In de loop van 1992 vernam ik steeds meer over de serieuze problemen betreffende
seksueel geweld tegen kinderen binnen de gemeenten van Jehovah’s Getuigen
wereldwijd.
Spoedig autoriseerde Lloyd Barry een ander artikel over dat onderwerp in
Ontwaakt! van 8 april 1992. De titel was, “Ik huilde van vreugde”. Dit
artikel bevatte aanhalingen uit brieven die het genootschap had ontvangen waarin
slachtoffers en hun vrienden en familieleden diepe waardering uitten voor het
Besturende Lichaam voor Ontwaakt! van 8 oktober 1991.
Veel lezers onder de Getuigen dachten dat de informatie in Ontwaakt! van 8
oktober 1991 als een frisse wind was die door de organisatie stroomde, echter,
in werkelijkheid opende dit de Doos van Pandora toen duizenden overlevenden van
seksueel kindermisbruik hulp gingen zoeken bij professionals in de geestelijke
gezondheidszorg en bij Getuigen die zij vertrouwden en openbaarde wie in de
organisatie hen aangerand had.
Hoe staat het met Professionele
Hulp?
De bedoeling van de Ontwaakt! artikelen was om slachtoffers te helpen omgaan met
de nasleep van seksuele kindermishandeling door het aanbieden van behulpzame
suggesties, waarvan er één was om, indien nodig, professionele hulp te
zoeken, of een luisterend oor te zoeken in de gemeente.
Echter, de meerderheid van het Besturende Lichaam, en in het bijzonder Ted Jaracz,
was vierkant tegen het zoeken van hulp bij adviseurs of therapeuten in de
geestelijke gezondheidszorg, in de overtuiging dat hun raad van Satans wereld
kwam.
Het Besturende Lichaam, samen met veel andere hooggeplaatste Watchtower
medewerkers, geloofden dat het toepassen van de Bijbelse raad zoals die in de
Watchtower literatuur stond, kon resulteren in psychologische stabiliteit, zelfs
als je leed onder het trauma van seksueel kindermisbruik.
Over het algemeen was het advies van zogenoemde “rijpe” Jehovah’s Getuigen
altijd hetzelfde, ongeacht wat de Getuige mankeerde: lees de Bijbel, ga
naar de vergaderingen en neem deel aan het van-huis-tot-huis werk van Jehovah’s
Getuigen.
Aangezien Getuigen met kinderen die slachtoffer waren van seksueel misbruik
ontmoedigd werden ten aanzien van het zoeken van externe therapie, schreeuwden
ze om hulp bij de ouderlingen, hetgeen vaak een nachtmerrie scenario werd voor
zowel slachtoffers als ouderlingen.
Als slachtoffers van misbruik het gevoel hadden dat de ongevoelige houding van
de organisatie tegenover hen na de Ontwaakt! van 8 oktober 1991 zou veranderen,
dan zouden ze van een koude kermis thuiskomen aangezien in werkelijkheid
slechts weinig veranderde aan de kant van veel ouderlingen. Ingesleten
instellingen bleven feitelijk het zelfde vanwege het idee dat alleen het
toepassen van de schrift iemand kan genezen, niet de adviezen uit “wereldse”
boeken, waaruit de Ontwaakt! van 8 oktober zo royaal aanhalingen deed (dit is de
reden waarom nog steeds veel leiders onder de Getuigen gekant zijn tegen de
informatie die in die Ontwaakt! stond)
Hoe staat het met “Onderdrukte
herinneringen” en MPS?
Een ander onderwerp dat ter sprake kwam in Ontwaakt! was een vreemd verschijnsel
dat algemeen bekend staat als “onderdrukte herinneringen” en dat onderwerp viel
niet goed bij veel invloedrijke Getuigen.
Zoals Lee zei, en ondersteund werd door persoonlijke brieven van overlevenden
van misbruik en van hun therapeuten, berichtten veel Getuige-slachtoffers van
herinneringen die ze hadden van momenten van misbruik die jaren daarvoor in hun
kindertijd hadden plaatsgevonden. De afhankelijkheid van deze
“herinneringen” vormde het middelpunt van het debat en er waren veel
tegengestelde meningen onder de professionals in de geestelijke gezondheidszorg,
alsook binnen de Watchtower organisatie.
Op het hoofdkwartier staan de gemeenten onder supervisie van de Dienst Afdeling.
Het waren mannen van deze afdeling, geïnstrueerd door Ted Jaracz, lid van het
Besturende Lichaam, die zich over het algemeen in negatieve bewoordingen
uitlieten over onderdrukte herinneringen tegenover ouderlingen die hier naar
informeerden. Mij werd verteld dat Jaracz een voorstander was van de organisatie
“Tegen Onderdrukte Herinneringen”.
Pas nadat Harry had bewezen dat deze organisatie “Tegen Onderdrukte
Herinneringen” door onderzoekers in diskrediet gebracht was, dat er niets meer
over dit onderwerp gezegd werd.
Meervoudige Persoonlijkheid Stoornis (MPS [Engels: MPD]) hetgeen
tegenwoordig Dissociatieve Identiteit Stoornis (DIS [ Engels: DID]) wordt
genoemd, werd ook een vurig besproken onderwerp van gesprek.
Hoewel het MPS syndroom nooit in enige Watchtower publicatie genoemd was, noch
gevonden werd in enige schriftelijke richtlijn gericht aan de lichamen van
ouderlingen, werden ouderlingen in het hele land geconfronteerd met dit fenomeen
door slachtoffers die leden onder het trauma van seksueel kindermisbruik, die
het moeilijk hadden in de gemeente, soms zelfs bestempeld als “bezeten door
demonen”.
Hoe konden deze lijdende mensen geholpen worden wanneer sommigen op de Dienst
Afdeling MPS/DIS en onderdrukte herinneringen beschouwden als “nep” en dat ook
zeiden tegen degenen die daarover belden.
Er was zoveel verwarring en ongeloof onder de Watchtower leiders over MPS dat
Harry aan mij vroeg om hier een artikel over te schrijven. Helaas moet ik zeggen
dat, vanwege de voortdurende herrie over de uitgave van Ontwaakt! van 8 oktober
1991, Lloyd Barry het onderwerp MPS niet meer wilde aanraken uit angst om nog
meer strijdpunten te veroorzaken, dus het publiceren van dat artikel was van de
baan.
Verwarrend Advies van het
Hoofdkwartier
Uit het voorgaande kunt u zien dat de rechtlijnige Dienst Afdeling geen troost
gaf aan de slachtoffers van misbruik. Over het algemeen zeiden de medewerkers
van de Dienst Afdeling tegen mensen die opbelden “lees meer in de Bijbel en kijk
vooruit naar de Nieuwe Wereld waar er geen problemen meer zullen zijn”.
Dit was geen oplossing voor dergelijke complexe problemen.
Het ongevoelige advies dat hen werd gegeven om “je er maar overheen te zetten!”
werd niet gewaardeerd door slachtoffers, noch door de meer vrijdenkende mensen
op de Schrijversafdeling.
Wanneer slachtoffers echter opbelden en spraken met personeel op de Schrijvers
Correspondentie afdeling, werden ze met mededogen behandeld en geadviseerd met
up-to-date informatie over hun probleem.
Dit alles veroorzaakte een doolhof van tegenstellingen met als gevolg dat de
slachtoffers bijna opnieuw slachtoffer werden, en ouderlingen die opbelden
totaal verward waren.
Tegen het einde van december 1991 bezochten alle gemeente ouderlingen de lokale
Koninkrijks Bediening School voor training en updates van organisatie
richtlijnen. Spoedig daarna werd de brief van 23 maart 1992
ontvingen door alle lichamen van ouderlingen in de Verenigde Staten.
Het gaf een nabeschouwing van wat was onderwezen op de school over de serieuze
problemen die slachtoffers van kindermisbruik ondervinden, en in de brief werd
professionele therapie niet veroordeeld zoals in het verleden maar het
lesmateriaal van de school verwees over het algemeen naar de informatie in
Ontwaakt!
De meedogende brief herhaalde dat als een Getuige een behandeling wenste door
een psychiater, psycholoog of therapeut dit een persoonlijke beslissing was,
hoewel enige voorzichtigheid geboden was. Een ding dat duidelijk werd gemaakt in
de brief was dat ouderlingen geen therapie methoden moesten bestuderen om
vervolgens een rol als die van een therapeut in te nemen, wat enkele ouderlingen
feitelijk deden.
Ook werden er enkele suggesties in vermeld over wat je kunt zeggen om een
slachtoffer van misbruik te helpen.
De zaken leken werkelijk beter te gaan, maar niet voor lang.
In het binnenste heiligdom van gemeenten en kringen bleven de goed verborgen
geheimen bestaan, en voor een of ander onbekende reden bleef bescherming van de
misbruikers de praktijk van alle dag.
Een bijzonder goed verborgen geheim betrof de persoonlijke instructies die in
1992 door een lid van het Besturende Lichaam (waarvan Harry zeker was dat het Ted Jaracz was) gegeven werd aan een paar zeer bekende kring en districtsopzieners
om met slachtoffers van misbruik bijeen te komen en hen te verplichten zich stil
te houden over dit misbruik op straffe van uitsluiting.
In het kantoor van Harry Peloyan, in 1994, bladerde ik samen met mijn
echtgenoot, Joe, door een archiefmap vol met klaagbrieven die uit het hele land
aan het genootschap gestuurd waren over deze situatie.
Het is interessant om op te merken dat één van de veelvuldig genoemde namen, de
naam van een zeer intimiderende kringopziener was die nu een lid is van het
Besturende Lichaam.
“Gooi niet de baby weg samen met het badwater”, was de verklaring die velen van
ons hoorden van Harry als hij het laatste ergerlijke nieuws gaf over de
voortdurende rechtlijnigheid van de leiding op de Dienst Afdeling, die nog
steeds de harde lijn volgden. Hij was bezorgd over hoe we met deze dagelijkse
kroniek van informatie over seksueel misbruik omgingen, hopende dat het niet zou
veroorzaken dat we de organisatie zouden verlaten. Hij was terecht bezorgd.
Terug naar Tennessee
Vanwege gezondheidsproblemen van mijn bejaarde ouders besloten we in augustus
1992 om ons verblijf op de Watchtower faciliteit in Brooklyn te beëindigen en
aan het einde van het jaar weg te gaan.
Echter, voordat ik wegging besteedde ik tijd aan nog één onderzoek project.
Harry gaf me de opdracht om een pakket aan informatie samen te stellen voor het
Besturende Lichaam om hen attent te maken op, en te bewijzen dat ze een serieus
probleem hadden met seksueel kindermisbruik binnen de organisatie.
In januari 1993, een paar weken nadat ik het hoofdkwartier had verlaten, gaf
Harry Peloyan aan elk lid van het Besturende Lichaam een enorm pakket met
gedocumenteerde informatie, dat door mij verzameld was.
Tien en een half jaar wonen met duizenden mensen in de “Bethelfamilie” was nogal
een ongewone ervaring. Toen we teruggingen naar onze woning in Tennessee lieten
we letterlijk honderden vrienden achter, alsook onze zoon en schoondochter.
Gedurende de dagen voor ons vertrek ontvingen we honderden tot-ziens-briefjes.
Ik bewaar nog steeds een door mijn collega’s op de Schrijversafdeling met de
hand gemaakte brochure vol met uitdrukkingen van liefde alsook van spijt dat we
niet meer samen zouden werken en ons veel goeds voor de toekomst wensend.
Als ze toen toch hadden geweten wat de toekomst in petto had!
In de brochure bracht Harry zijn vreugde tot uitdrukking om met mij te hebben
samengewerkt en vertelde hoe mijn hulpvaardigheid, vastberadenheid en
compassie gemist zouden worden. En Lee zei dat hij niet wist hoe hij moest
beginnen met uit te drukken hoe erg ik gemist zou gaan worden. Hij voegde toe
dat mijn ondersteuning, inbreng en onderzoek onbetaalbaar waren geweest. Een
andere schrijver, Jim Pellechia, bedankte me voor het “opschudden” van de
dingen.
Al die opmerkingen waren specifiek gericht op mijn werk achter de schermen om
ons Besturende Lichaam ertoe te bewegen veranderingen in gang te zetten om de
organisatie-procedures betreffende seksueel kindermisbruik te veranderen.
En ik zal nooit vergeten, op mijn laatste werkdag op de Schrijversafdeling, dat
David Iannelli me vaarwel zei en me warm bedankte voor de ontdekking wat niemand
in de organisatie wist – dat William H.Conley, en niet Charles Taze Russell de
eerste president van de Watchtower organisatie was.
Ik ging weg zonder spijt. Zolang ik in het centrum - de spil van de
Getuigenwereld - was, gaf ik alles wat ik had. Hoewel ik van de mensen
hield stond ik voor een dilemma.
Zou ik, na New York verlaten te hebben, mijn “compassie” onder de duim weten te
houden en me stil houden over alles wat ik te weten was gekomen over verborgen
seksueel kindermisbruik schandalen binnen de Watchtower organisatie?
Ik wist dat als ik mijn “compassie” zou toestaan om de zaak “op te schudden”
buiten Bethel, ik uitgesloten kon worden.
Toen ik New York verliet wist ik dat ik de compassie in mijn hart voor de
slachtoffers van misleidende “wolven” die zich voordeden als “schapen” in de
Getuigenorganisatie, niet kon uitschakelen, maar wat kon ik eraan doen?
De volgende paar jaren waren, op z’n zachtst gezegd, stressvol.
Nadat we een paar maanden terug waren in Tennessee werd er een brief, gedateerd
3 februari 1993, ontvangen door alle lichamen van ouderlingen in de Verenigde
Staten, wederom over seksueel kindermisbruik.
Het was duidelijk dat het werk dat ik gedaan had resultaten begon af te werpen
aangezien de brief feitelijk de informatie besprak die ik had gestopt in het
informatiepakket voor het Besturende Lichaam. Er werden suggesties gegeven hoe
personen te helpen die herinneringen rapporteerden van misbruik, lang nadat het
had plaatsgevonden. Dit leek te betekenen dat de houding van het Besturende
Lichaam wat zachter werd ten aanzien van de realiteit van onderdrukte
herinneringen.
De brief herhaalde voorts dat een Getuige die professionele hulp zocht, en
misbruik aan de autoriteiten meldde, niet afkeurend mocht worden toegesproken
door de ouderlingen. En dat was nog niet alles.
In Ontwaakt! van 8 oktober 1993 werd nog een goed geschreven artikel
gepubliceerd dat ondersteunde om “deskundige professionele hulp [te] zoeken – om
zulke ernstige jeugdwonden te helen”. (blz 12 rechtsonder).
Ik ging door met onderzoekswerk voor de Schrijversafdeling vanuit mijn woning.
Ik bestudeerde het seksueel kindermisbruik probleem in andere religies en in de
maatschappij als geheel. Op die manier, dacht ik, kon ik nog nuttig zijn voor
degenen op het Watchtower hoofdkwartier die wilden dat het Besturende Lichaam de
beleidsregels ten aanzien van seksueel kindermisbruik veranderden.
Echter, hoe voldoening gevend het ook was om enig resultaat van mijn werk te
zien, ontdekte ik na een paar maanden tot mijn verschrikking dat in onze lokale
gemeente er een ongebruikelijk hoog aantal beschuldigingen van seksueel geweld
alsook van bekentenissen waren in het recente verleden, en geen van die gevallen
was gemeld aan de autoriteiten.
Hoe verontrustend dit op zich al was, het was ronduit beangstigend te weten dat
deze gevallen van seksueel kindermisbruik behandeld werden door mannen waarvan
ik wist dat ze weinig of geen idee hadden hoe met de complexiteit van seksueel
misbruik situaties om te gaan.
Trage reactie
In mijn plaatselijke gemeente was een ouderling die bekende de dochter van een
Getuige te hebben aangerand. Vanwege de commotie die de vader van dat kind
maakte (hij was geen Getuige) toen hij aangifte deed bij de politie, werd hij
als ouderling ontheven.
Binnen een paar jaar probeerde de aanrander opnieuw om opzieners-voorrechten te
krijgen in de gemeente. Hij had de opzieners overtuigd van zijn berouw, hoewel
er aanwijzingen waren dat hij het van-huis-tot-huis werk gebruikte om
alleenstaande vrouwen met kinderen te ontmoeten en de Bijbel met hen te
bestuderen, om vervolgens enkele van die kinderen aan te randen.
Ik zond een algemene brief over de situatie naar de Watchtower organisatie,
alsook een indringende brief op 21 juli 1993 aan het Besturende Lichaamlid Lloyd
Barry ( inmiddels overleden).
In mijn brief bracht ik mijn bezorgdheid tot uitdrukking over misbruikers die
deelnamen aan het van-huis-tot-huis werk, gebaseerd op de manier waarop de
pedofiel in onze lokale gemeente deze activiteit gebruikte om kinderen te vinden
en dat ik dacht dat de deelname aan dit werk voor misbruikers aan banden gelegd
moest worden.
Hierbij kwam nog een andere situatie die van groot belang was.
Binnen de gemeente werden de namen van de pedofielen – inclusief degenen die
berouw tot uitdrukking brachten – nooit openbaar gemaakt en velen werden
uiteindelijk na verloop van een aantal jaren weer in verantwoordelijke
posities met autoriteit aangesteld. Als gevolg daarvan waren ze in een positie
om meer kinderen aan te randen, wat velen ook hadden gedaan.
Lloyd Barry heeft nooit de ontvangst van mijn brief bevestigd, hoewel ik hem
kort sprak toen ik het Watchtower hoofdkwartier bezocht in 1994. In plaats van
de lang gehoopte verandering van beleid in de zaak van aanranders die deelnamen
aan de prediking en hun herstel in posities met autoriteit in de gemeente als
ze berouwvol waren, gebeurde er niets. Ik begreep echter dat een beslissing in
deze zaak moeilijk was en verregaande uitwerking had. De omvang en complexiteit
van de hele seksueel kindermisbruik situatie binnen de organisatie was enorm.
Dat mocht dan wel zo zijn maar ik wist dat er voortdurend kinderen misbruikt
werden door daders die Getuigen waren en ik wilde die situatie veranderen.
Ik was blij dat het zoeken van professionele hulp voor de pijnlijke gevolgen van
seksueel kindermisbruik niet langer met afkeuring werd bezien in 1992 en ’93,
maar tegen december 1994 was er een terugkeer naar een meer star gezichtspunt,
zoals werd onderwezen gedurende de Koninkrijks Bediening School in 1994.
Op de school werd ouderlingen verteld dat beschuldigingen die door een Getuige
gemaakt werden op grond van onderdrukte herinneringen ontoelaatbaar waren voor
een juridische actie. Ze werden er aan herinnerd dat als er geen twee getuigen
waren van de aanranding en de beschuldiging ontkend werd er geen sancties of
uitsluiting op kon volgen.
Ik herinner me hoe ik, gedurende 1993-97, bezorgd was over de
vertrouwelijkheidregel.
Ik drukte mij in alle vrijheid uit tegenover vrienden op de Schrijversafdeling
over de opbiechtende, schijnbaar berouwvolle aanrander in mijn lokale gemeente
die kinderen op zijn schoot liet zitten of baby’s op zijn arm hield; maar de
ouderlingen deden niets, zelfs geen waarschuwing aan de ouders.
Vanwege mijn tot uitdrukking gebrachte bezorgdheid drong de brief van 1 augustus
1995 aan alle lichamen van ouderlingen erop aan om de voormalige
kindermisbruiker te wijzen op de “…gevaren van het knuffelen of kinderen op
schoot houden en dat hij nooit in de aanwezigheid van een kind moest zijn zonder
dat een andere volwassene daarbij was”.
Ik wist dat Harry en de anderen nog steeds hoopten er iets aan te kunnen doen.
Uiteindelijk maakte de Watchtower Society in 1997 bekend, in de uitgave van De
Wachttoren van 1 januari 1997 in het artikel “Laten wij een afschuw hebben van
wat goddeloos is” (blz 29) dat “een man van wie bekend is dat hij kinderen heeft
aangerand, niet in aanmerking [komt] voor een verantwoordelijke positie in de
gemeente”. De mededeling zei ook dat de gemeente hem niet zou beschermen
tegen maatregelen waar hij van Staatswege mee te maken krijgt. (blz 28).
Kort daarna sprak ik met Harry via de telefoon en hij was bijzonder dankbaar dat
vijf jaar van vasthoudendheid geresulteerd had in een nieuw beleid waarin
voorkomen werd dat een berouwvolle aanrander wederom in aanmerking kon komen om
in de gemeente te dienen in een verantwoordelijke positie.
Hoe blij ik in het begin ook was met dit nieuwe beleid, ik was toch bezorgd toen
ik de volgende woorden las: “Als hij [de aanrander] berouwvol lijkt te zijn, zal
hij worden aangemoedigd geestelijke vorderingen te maken, [en] aan de velddienst
[het van-huis-tot-huis- werk van Jehovah’s Getuigen] deel te nemen…”, wat
precies het tegenovergestelde was van mijn verzoek.
Een Maas in de Wet en de
“Twee Getuigen Regel”
Op het eerste gezicht leek het dat het Besturende Lichaam vooruitgang geboekt had
door te bepalen dat iedere man die bekend stond als een misbruiker geen positie
van autoriteit in de organisatie kon hebben. Eindelijk was er erkenning
dat als een man in het verleden een misbruiker was geweest er een grote kans
bestond dat hij opnieuw zou misbruiken.
Het leek dus dat als zo’n man nu een positie van autoriteit bekleedde in de
gemeente hij daar nu uit verwijderd zou worden. Getuigen reageerden
enthousiast op dit nieuwe beleid in de veronderstelling dat door het niet
toestaan van een bekende misbruiker in een verantwoordelijke positie in de
gemeente, hun Besturende Lichaam scherpe aandacht had voor de misbruik schandalen
die de kerken in het hele land geteisterd hadden.
Toen werd het duidelijk dat er een lek zat in het nieuwe beleid, een maas in de
wet.
Deze eenvoudige maar duidelijke verklaring dat “een man van wie bekend is dat
hij kinderen heeft aangerand, niet in aanmerking [komt] voor een
verantwoordelijke positie in de gemeente”, was misleidend en gevaarlijk.
Waarom? Het sleutelwoord "bekend" was de manier waarop misbruikers hun positie van
autoriteit konden behouden.
Dit werd duidelijk gemaakt in een volgende brief aan alle lichamen van
ouderlingen, gedateerd 14 maart 1997, waarin de vraag werd beantwoord, “Wie is
een ‘bekende kindermisbruiker’?”
Merk deze verklaring op: “Een persoon waarvan ‘bekend’ is dat hij een voormalige
[door mij gecursiveerd] kindermisbruiker is verwijst naar de manier waarop hij
in de gemeenschap en in de Christelijke gemeente bezien wordt”.
Volgens deze beleidsverklaring zou de man, als de gemeente of de gemeenschap
wist dat hij een voormalige misbruiker was, niet in aanmerking komen voor een
verantwoordelijke positie, noch als zodanig gehandhaafd blijven na deze nieuwe
beleidsregel.
Echter, de voornaamste reden waarom een man in de gemeenschap bekend kwam te
staan als een misbruiker, was als de zaak bij de politie was gemeld, iets dat
zelden door de Getuigen werd gedaan. Verder maakte de vertrouwelijkheids regel
het onmogelijk voor de gemeente te weten wie een misbruiker was als een
slachtoffer onder druk van een juridisch comité het stilzwijgen behield.
Bijgevolg bleef de beschuldigde in een verantwoordelijke positie omdat de
ouderlingen aannamen dat hij niet bekend stond als misbruiker.
Uiteraard waren weinig gewone Getuigen zich bewust van het woord “bekend”, zoals
hierboven toegepast – en vele gemeente ouderlingen misten de volledige impact
van die Wachttoren van 1 januari 1997 en de brief van het genootschap van 14
maart 1997 – maar hoe zouden de gemeenten hebben gereageerd als ze hadden
geweten dat kindermisbruikers in het verleden door het genootschap waren
aangesteld terwijl ze zich volledig bewust was van hun schuld?
Zonder dat zij zich daarvan bewust waren bevatte de brief van 14 maart 1997 aan
alle lichamen van ouderlingen een instructie die dat uitdrukkelijk toegaf: “Het
lichaam van ouderlingen dient het genootschap te rapporteren over iedere
persoon die nu dient, of in het verleden heeft gediend in een door het
genootschap aangestelde positie in jullie gemeente van wie bekend is dat hij in
het verleden schuldig was aan kindermisbruik”. [vet en cursivering is van
mij]. Dit ondersteunt dat het genootschap bewust aanranders aanstelde in
verantwoordelijke posities.
Deze verhelderende brief vervolgde door te zeggen: “Anderen waren mogelijk
schuldig aan kindermisbruik voor ze gedoopt werden. De lichamen van ouderlingen
zullen deze personen niet hoeven te ondervragen”. [door mij gecursiveerd]
In een tijd dat zowel wereldse als religieuze organisaties de achtergronden van
personeel en vrijwilligers die regelmatig met kinderen in contact kwamen
onderzochten, wilde het Besturende Lichaam zelfs niet dat de ouderlingen het
verleden onderzochten van mogelijke kandidaten voor posities met autoriteit.
Het is op z’n minst onverantwoordelijk, misschien zelfs misdadige nalatigheid,
en indien onderzoekende autoriteiten hierin duiken, mogelijk nog veel erger.
Als voorbeeld van de officiële houding van Watchtower, luister naar wat
woordvoerder J.R.Brown tegen de Duitse media zei in juni 2002, “Als een persoon
schuldig wordt bevonden aan kindermisbruik kan hij onder geen enkele
omstandigheid [door mij gecursiveerd] dienen als ouderling”.
Echter, merk op wat er staat in een brief van 1 juli 2002 aan alle lichamen van
ouderlingen in het Verenigd Koninkrijk over een uitzondering op die regel:
“Indien het bijkantoor heeft besloten dat hij [voormalig kindermisbruiker]
aangesteld kan worden of kan voortgaan te dienen in een vertrouwelijke positie
omdat de zonde vele jaren geleden plaatsvond en hij sindsdien een voorbeeldig
leven heeft geleid, dan zou zijn naam niet op de lijst moeten verschijnen, noch
is het noodzakelijk om informatie over de in het verleden begane zonde van de
broeder door te geven aan een andere gemeente indien hij verhuist, tenzij het
bijkantoor andere instructies heeft gegeven”. (De lijst wordt samengesteld door
de gemeente en is getiteld, “Kinder Bescherming – Psalm 127:3. “De lijst
bevat informatie over misbruikers die het hebben opgebiecht, hen die door de
gemeente schuldig zijn bevonden op basis van twee of meer getuigen, en zij die
door rechtbanken veroordeeld zijn).
De brief gaat verder door te zeggen: “Er zijn echter vele andere situaties die
in verband staan met misbruik van kinderen. Bijvoorbeeld, er zou slechts
één ooggetuige kunnen zijn, doch de broeder ontkent de beschuldiging
(Deuteronomium 19:15; Johannes 8:17) Of er zou een onderzoek door wereldse
autoriteiten gaande kunnen zijn wegens vermeend kindermisbruik, maar het
onderzoek is nog niet afgerond. In deze en vergelijkbare gevallen zal er geen
vermelding worden gemaakt op de Kinder Bescherming lijst”.
Toen ik mij voor het eerst bewust werd van seksueel kindermisbruik in de
Watchtower organisatie, wist ik niet dat de Bijbelse richtlijn die twee getuigen
vereiste om een zaak te bevestigen, van toepassing was op aanranding.
Het was pas na 1997 dat ik ontdekte hoe pedofielen beschermd werden door de
vereiste twee getuigen-regeling van een aanranding, dat ik begreep hoe
groot het gevaar was dat dit beleid vormde voor kinderen.
Zoals aangetoond door de hierboven genoemde brief van 1 juni 2001 zou een
beschuldiging van aanranding in het niets verdwijnen, zelfs niet op de lijst
Kinder Bescherming komen, als het misbruikte slachtoffer haar beschuldiging niet
kon ondersteunen met twee getuigen en de beschuldigde de beschuldiging ontkent.
Dan treed de vertrouwelijkheidregel in werking. Slachtoffers worden op het
hart gedrukt niet te spreken over de beschuldiging op straffe van uitsluiting
van henzelf. Dit was en is nog steeds de manier waarop misbruikers
verborgen worden gehouden en kinderen “vogelvrij” blijven.
Het is de toepassing van het “twee getuigen” beleid en de vertrouwelijkheids
regel die nog steeds belangrijke leerstellingen zijn die herzien moeten worden.
Uiteindelijk Gedesillusioneerd
Ik behoorde tot een organisatie van wie de leden niet anders bleken te zijn dan
de maatschappij in haar geheel. Echter, onder het oppervlak zijn ze totaal
verschillend in hun benadering van het leven omdat zij geloven dat God hun
organisatie leidt.
Het zijn de leiders van deze Getuigen-Theocratie die de regels maken voor de
kudde die ieder aspect van het leven omvat, inclusief regels om de leden te
beschermen tegen bedreigende invloeden. Ongeacht hun goede intenties zijn de
leiders van de Getuigen geworden als de Farizeeën die regels verschaften voor
vrijwel iedere sociale omstandigheid.
In de complexe situatie van seksueel kindermisbruik – de twee getuigen regel, de
nieuwe beleidsregel in de Wachttoren van 1 januari 1997 met zijn “maas in de
wet”, toepasbare adviezen in het ouderlingenboek Schenk Aandacht Aan Uzelf En
Aan De Kudde, de brief van 14 maart 1997 aan alle lichamen van ouderlingen, alle
andere zakelijke brieven, en de instructies op de Koninkrijks Bediening School –
ze zijn allemaal problematisch.
Deze richtlijnen werden verondersteld te zijn geschreven met de intentie de
gemeente te beschermen maar bleken achteraf de pedofiel te beschermen. Ik kan
alleen maar hopen dat dit niet opzettelijk met dit doel gedaan is.
Vanaf 1992 was ik zo bezorgd over de problematische procedures van de Watchtower
Society betreffende seksueel kindermisbruik, dat ik niet zag waar het echte
probleem lag - de leiders van de Getuigen behandelden beschuldigingen van
seksueel kindermisbruik niet anders dan de zonde van overspel of alcoholisme.
Ik realiseerde me dat ouderlingen in het geheel geen onderzoek moesten doen naar
beschuldigingen van seksueel kindermisbruik maar alle misbruik gevallen zouden
moeten doorverwijzen naar de autoriteiten aangezien seksueel kindermisbruik een
misdaad is – een vorm van verkrachting – een punt dat het genootschap nog steeds
niet volledig schijnt te bevatten.
Politie behandelt misdaad, ouderlingen behandelen zonden!
Indien ouderlingen procedures nodig hebben om iemand uit te sluiten voor
kindermisbruik, dan moet het duidelijk gemaakt worden dat die instructies alleen
dáár voor zijn. Indien er twee getuigen nodig zijn om de schuld te
bepalen om de beschuldigde uit te sluiten, prima, maar alleen zolang de
autoriteiten door de betrokkenen op de hoogte worden gesteld van de
beschuldiging.
In 1998 verliet ik officieel de organisatie, hoewel ik me al een jaar langzaam
had teruggetrokken.
Ik probeerde mijn bezorgdheid aan de kant te zetten en ging naar de lokale
schoolgemeenschap en legde enkele tests af, waarop ik een studiebeurs ontving,
een gift die me heeft geholpen om verder te gaan zonder mijn Jehovah’s Getuigen
vrienden van over de hele wereld (ik wist zeker dat ze me de rug zouden toekeren
als ze zich realiseerden dat ik niet langer een van hen was). Door het bezoeken
van de colleges ontdekte ik dat er nog leven was na de Watchtower.
In die tijd waren mijn man en ik 39 jaar getrouwd. We hadden nooit geheimen voor
elkaar. Vertrouwen en respect waren de ruggengraat van ons succesvolle
huwelijk. Daarom accepteerde mijn echtgenoot, Joe, mijn vertrek van de religie
omdat hij zich ervan bewust was dat ik het heel moeilijk had om een goed geweten
te behouden en tevens deel te zijn van de Getuigenorganisatie, wetende wat ik
wist over het beleid van de Watchtower Society betreffende seksueel
kindermisbruik, dat ik als zeer slecht beschouwde.
Als vrouw moest ik het stilzwijgen bewaren over deze slechtheid, of uitgesloten
worden. Mijn woede en frustratie waren een last die ik niet langer kon dragen,
wetende dat ik onmachtig was om kinderen te beschermen tegen aanranders.
Mijn directe Getuigen-familie en goede vrienden lieten me toen niet in de steek.
In het begin waren ze onthutst dat ik de organisatie had verlaten, maar
respecteerden mijn recht om dat te doen. Twee van hen verlieten uiteindelijk
zelfs de organisatie.
In 1997 verliet mijn zoon, die 16 jaar op Bethel geweest was, en zijn vrouw het
hoofdkwartier omdat ze graag kinderen wilden hebben. In 1999 werd onze
kleinzoon, Luke, geboren, en ze bleven, samen met de baby, ons huis bezoeken
omdat ik niet was uitgesloten. Mijn echtgenoot was nog steeds een
ouderling en de andere ouderlingen hadden geen idee waarom ik de religie had
verlaten en ze leken terughoudend te zijn om ons daar vragen over te stellen.
Hoe dan ook, ik zei niets negatiefs over de Getuigenorganisatie, dus werd ik
niet beschouwd als een bedreiging.
Bill Bowen en “Silentlambs”
Tegen het einde van 2000 zag een vriend van mij, een oud-kring-vertegenwoordiger
van de Watchtower, op een website waar veel Getuigen kwamen, een bericht van een
ouderling waarin hij vroeg of andere ouderlingen een situatie hadden meegemaakt
als hij, toen hij ontdekte dat de presiderende opziener in zijn gemeente toegaf
een aantal jaren daarvoor schuldig te zijn geweest aan misbruik. Omdat zowel de
gemeente als de gemeenschap hiervan niet op de hoogte was (hoewel twee
ouderlingen het wisten) bleef de man in zijn positie. De schrijver van het
bericht bracht zijn bezorgdheid tot uitdrukking voor de kinderen in de gemeente,
inclusief die van zichzelf.
In eerste instantie correspondeerde mijn vriend met deze ouderling en daarna
deed ik dat. Wat ik hem vertelde over seksueel kindermisbruik binnen de
organisatie was een enorme openbaring. Spoedig waren we ervan overtuigd
dat we iets moesten doen om de wereld erop attent te maken dat de Watchtower
organisatie, vanwege haar onverantwoordelijke en crimineel nalatige beleid,
schuldig was aan het internationaal verhullen van de MISDAAD van seksueel
kindermisbruik, en het Besturende Lichaam ervan te overtuigen dit beleid te
veranderen.
Maar hoe moesten we dit voor elkaar krijgen?
Spoedig besloot deze ouderling, Bill Bowen, om zijn aanstelling neer te leggen
en de zaak betreffende het misbruik wereldkundig te maken. Dit vond plaats op 1
januari 2001. De media aandacht in Kentucky, waar Bill woonde, over zijn
terugtreden als ouderling vanwege de seksueel kindermisbruik zaak was enorm.
Daar komt nog bij dat Bill en ik op het idee kwamen voor een internet website,
die vervolgens door Bill werd gemaakt onder de naam Silentlambs.org. Hier
konden Jehovah’s Getuigen die het slachtoffer waren van seksueel kindermisbruik
door Getuigen-daders hun verhaal opschrijven. Binnen enkele weken waren er 1000
verhalen. Na vijf jaar waren dat er meer dan 6000.
Ik onthulde mezelf niet publiekelijk toen Bill dat deed, maar binnen enkele
weken zaten Bill en ik in een vliegtuig richting New York City om door NBC
producenten geïnterviewd te worden omdat ze geïnteresseerd waren in het maken
van een documentaire over het Watchtower seksueel kindermisbruikprobleem voor
hun nationale televisieprogramma Dateline.
Nadat de producers uitgebreid onderzoek hadden gedaan, hetgeen onze claims
bevestigde, werden we ingepland voor het filmen van interviews voor TV.
Rond diezelfde tijd besprak een producent de beschuldigingen met Watchtower
vertegenwoordigers die dit alles categorisch ontkenden. Het programma
stond gepland om op TV te verschijnen in november 2001, maar ten gevolge van de
terroristische aanval op de World Trade Center gebouwen in New York City op 11
september, werd de uitzending uitgesteld.
Uitgesloten
Na NBC keer op keer gebeld te hebben met de vraag wanneer het programma
uitgezonden zou worden, werd de Watchtower organisatie eind april 2002 verteld
dat het programma vertoond zou worden op 28 mei 2002. Onmiddellijk gaven
de Watchtower vertegenwoordigers opdracht aan onze lokale ouderlingen om een
juridische hoorzitting voor ons te organiseren.
Begin mei bewees ik aan de ouderlingen dat ik niet schuldig was aan het mij ten
laste gelegde. Binnen enkele dagen regelden de lokale ouderlingen een nieuwe
juridische hoorzitting met nieuwe beschuldigingen toegevoegd. Ik zag af
van het bezoeken van die bijeenkomst omdat het mij nutteloos leek – als ik deze
aanklacht zou weerleggen was het duidelijk dat ze weer met volgende
beschuldigingen zouden komen. Als gevolg hiervan werd ik uitgesloten op 19 mei
2002 op grond van het veroorzaken van verdeeldheid. Enkele andere Getuigen
klokkenluiders die in het programma verschenen werden ook rond die zelfde tijd
uitgesloten.
Uitgesloten leden worden gemeden als onberouwvolle zondaars en moeten niet
geloofd worden, wat een gewiekste zet was van de Watchtower. Het was me
duidelijk dat ik kort voor de uitzending van Dateline uitgesloten werd zodat de
Getuigen onder de kijkers niet zouden geloven wat ik zei.
Toen gebeurde er iets dat me werkelijk verbaasde. De Watchtower Society stuurde
een brief, gedateerd 24 mei 2002, aan alle gemeenten in de Verenigde Staten die
een week vóór de uitzending van Dateline aan haar leden moest worden
voorgelezen.
Nadat mijn echtgenoot Joe de brief hoorde voorlezen, en meende dat het gevuld
was met halve waarheden over de zaak, leverde hij zijn sleutels van de
Koninkrijkszaal in en legde zijn positie als ouderling neer. Hem werd gevraagd
een ontslagbrief te schrijven, hetgeen hij een paar dagen later deed. Joe gaf
elke ouderling een kopie en zond een kopie aan Dan Sydlik en Jack Barr, leden
van het Besturende Lichaam. Hij zond ook een kopie aan een vriend, Robert
Johnson, op de Dienst Afdeling.
In een telefoongesprek met Rob, een week later, werd Joe verteld dat hij zijn
vrouw onder controle moest krijgen en dat ze het beleid van het genootschap
verkeerd begreep. Toen Joe vragen stelde over dat beleid, antwoordde Rob
dat die informatie vertrouwelijk was. Hij was bijzonder ontsteld omdat Joe
hem opbelde en het gesprek eindigde onplezierig.
Joe werd vervolgens uitgesloten in juli 2002 omdat hij verdeeldheid
veroorzaakte. Door mij te verdedigen en zijn persoonlijke kijk op de seksueel
kindermisbruik situatie te geven, die beslist niet hetzelfde was als die van
Watchtower, hoorde Joe er niet langer bij.
Net als Bill Bowen en mij, werd Joe kritisch op het traject dat ouderlingen
moeten doorlopen wanneer seksueel kindermisbruik aan hen wordt gemeld. Hij vindt
dat Getuigen-ouderlingen geen beschuldigingen van seksueel kindermisbruik moeten
onderzoeken omdat het een misdaad is die door ouderlingen gerapporteerd moet
worden aan de autoriteiten, ongeacht in welk land zij wonen, zelfs als de wet
van dat land dit niet van geestelijken verlangd.
Voordat Dateline werd uitgezonden benaderden verslaggevers Watchtower met
de vraag of het waar was dat we verzocht waren om juridische hoorzittingen bij
te wonen vanwege onze onthullingen in het programma. Watchtower
vertegenwoordiger J.R.Brown ontkende deze beschuldiging en verslaggevers haalden
zijn woorden aan, zeggend dat de juridische verhoren lokale aangelegenheden
waren en dat ze bijeen kwamen omdat we zondaars waren, niet vanwege onze komende
opkomst in Dateline.
Brown ging zelfs zo ver te zeggen dat de Watchtower leiders zich niet bewust
waren wie er in het programma zouden verschijnen – ik wist dat dit niet waar
was.
Toen verslaggevers vroegen welke schriftuurplaats de religie gebruikte om leden
uit te sluiten, haalden Watchtower vertegenwoordigers 1 Kor.5:11,12 aan, waarin
de kerk geboden wordt de goddeloze man uit hun midden te verwijderen die
hebzuchtig, overspelig was, afgoderij pleegde, een beschimper, een dronkaard of
een afperser is.
Aangezien ik sinds midden 1998 niet meer in de gemeente was geweest, noch mij
schuldig had gemaakt aan deze grove zonden, spande ik in november 2002 een
rechtszaak aan tegen Watchtower wegens smaad, welke langzaam zijn weg vind door
het juridische systeem. Sindsdien zijn Bill en ik vele keren geïnterviewd door
de pers omdat we doorgaan met het bewust maken van het publiek van het
Watchtower beleid ten aanzien van het beschermen van pedofielen.
In Ontwaakt! van augustus 1993, prees de brief van onze zoon onze ouderlijke
vaardigheden; echter, nog geen tien jaar later veranderde hij volledig van
standpunt en besloot ons volledig te mijden nadat we uitgesloten waren vanwege
het openbaren van het verborgen probleem van seksueel kindermisbruik binnen de
organisatie. Hij vertelde de pers dat mijn poging om Getuigenkinderen te
beschermen “nobel” was, maar dat hij niet geloofde dat het juist was om dit
openbaar te maken.
(klaarblijkelijk overtrad ik het elfde gebod, de meest belangrijke bij Jehovah’s
Getuigen: “Gij zult geen slechte publiciteit brengen over de organisatie”).
Kort na de uitzending van Dateline op 28 mei 2002 reisden mijn zoon en zijn
vrouw naar New York om persoonlijk de Watchtower vertegenwoordigers naar hun
kant van het verhaal te vragen. Er werd hem verteld dat ik het beleid van het
genootschap verkeerd begreep en dat mijn acties veroorzaakten dat duizenden
mensen de organisatie verlieten, de Bijbel verlieten en God verlieten.
Daarom zouden deze “weggelopen” Jehovah’s Getuigen sterven in Armageddon en ik
zou verantwoordelijk zijn voor hun dood. Hij verkoos te geloven wat hem werd
verteld en heeft nooit meer met mij gesproken. Al meer dan drie jaar hebben we
onze zoon, onze schoondochter en hun kleine kind, ons enige kleinkind, niet meer
gezien. Iedere post die wij hen zenden, inclusief cadeautjes voor ons kleinkind,
word ongeopend teruggezonden.
Toewijding aan iets anders
Wanneer ik terugkijk op mijn leven vanaf de tijd dat ik als 14 jarige gedoopt
werd als Jehovah’s Getuige, ben ik eenvoudigweg verbaasd waartoe die eerste
stap geleid heeft. Toen was mijn enige verlangen om mensen te helpen de
mysteries van het leven te begrijpen, zoals die door Jehovah’s Getuigen
onderwezen werden.
Inmiddels ben ik verheugd om niet langer de illusie te hebben dat de mysteries
van het leven uitgelegd kunnen worden, noch dat Jehovah’s Getuigen een
welwillende religie is.
Hoewel mijn ooit geliefde vriend, Harry Peloyan me een “Judas” noemde vanwege
het publiceren van het Seksueel kindermisbruik probleem binnen de organisatie,
heb ik nu de rest van mijn leven gewijd aan het delen van mijn “Insider”
ooggetuigen verslag.
Hopelijk zullen mijn woorden mensen helpen de verborgen geheimen van deze
religieuze organisatie in te zien, een religie die sinds 1881 zeer
vindingrijk en slim geleid is door haar Besturende Lichaam.
Op deze manier maak ik de waarheid bekend en de waarheid zoals ik die ervaren
heb zou andere oprechte personen ervan kunnen weerhouden dezelfde ongelukkige
keuze te maken als ik deed, hetgeen ertoe leidde dat ik ooggetuige werd van
misleiding.
Barbara
Anderson,
1 mei 2006