1975: 'De Gepaste Tijd voor Gods Ingrijpen'  -- hoofdstuk 9


G
EDURENDE de tweede helft van de periode waarin Rutherford
president was, werden de meeste tijdprofetieën, waarvoor men zo
krachtig had gepleit, langzamerhand losgelaten of naar andere jaartallen verschoven.


Het begin der "laatste dagen" werd verschoven van 1799 naar 1914.

De in 1874 geplaatste tegenwoordigheid van Christus werd eveneens naar 1914 verschoven (wat al in 1922 was gebeurd met het officiële, eerder in 1878 geplaatste, begin van Christus' koninkrijksheerschappij).
 

Het begin van de opstanding werd verschoven van 1878 naar 1918.

Voor korte tijd werd zelfs beweerd dat 1914 inderdaad het "einde der wereld" had gebracht, in die zin dat God de "wettelijke" basis had weggenomen op grond waarvan de wereldse natiën werd toegestaan op aarde macht uit te oefenen. Ook dit werd losgelaten en het "einde" of het "besluit van het samenstel van dingen" (zoals het in de Nieuwe-Wereldvertaling wordt weergegeven) wordt nu in de toekomst verwacht.
 

Aangezien werd gezegd dat alles onzichtbaar had plaatsgevonden, hing het aanvaarden ervan natuurlijk volledig af van iemands geloof in de geboden interpretaties. Na een zitting van het Besturende Lichaam waarin deze veranderingen in tijdprofetien aan de orde kwamen, zei Bill Jackson glimlachend tegen mij: "Wij zeiden vaak, je neemt gewoon je ene schouder onder de verwachting weg en zet de andere eronder."
 

Pas na de dood van Rutherford in 1942, werd er een verandering aangebracht in het beginpunt van de 2520 jaar, dat voordien bij 606 v.G.T. had gelegen. Vreemd genoeg werd het feit dat 2520 jaar na 606 v.G.T. op 1915 G.T. uitkomt, en niet op 1914 G.T., meer dan 60 jaar lang óf niet onderkend dan wel genegeerd.
 

Zonder veel ruchtbaarheid werd het beginpunt nu één jaar teruggeschoven, en wel naar 607 v.G.T., waardoor het jaar 1914 G.T. als het einde van de 2520 jaar aangehouden kon worden. Er waren geen geschiedkundige aanwijzingen gevonden dat de verwoesting van Jeruzalem één jaar eerder zou hebben plaatsgevonden dan werd gedacht. Het verlangen van de organisatie om 1914 als een gekenmerkt jaar te handhaven, waarnaar zij jarenlang had verwezen (iets dat zij niet had gedaan ten aanzien van 1915), dwong haar om Jeruzalems verwoesting één jaar terug te schuiven; een eenvoudige handeling - op papier.


Tegen het midden van de jaren veertig kwam men tot de conclusie dat er in de chronologie die gedurende het presidentschap van Russell en Rutherford was aangehouden om Adams scheppingsjaar te berekenen, een fout zat van zo'n 100 jaar. In 1966 zei de organisatie dat het einde van zesduizend jaar menselijke geschiedenis - in plaats van in 1874, zoals zij eerder had onderwezen - in 1975 zou komen


Dit nieuwe gezichtspunt werd in de zomer van 1966 gepubliceerd in een boek geschreven door Fred Franz en getiteld Life Everlasting - in Freedom of the Sons of God.[1]


Voetnoot 1:  In het Nederlands uitgegeven in 1968 en getiteld: Eeuwig leven - in de vrijheid van de zonenGods.
                    Zie ook het boek Gods duizendjarige koninkrijk is nabijgekomen (blz. 207-212), in het Nederlands
                    uitgegeven in 1974.


In het eerste hoofdstuk van het boek werd ingegaan op de regeling van het jubeljaar, die ook in de voorspellingen voor 1925 een belangrijke rol had gespeeld. Er werden (evenals destijds) argumenten naar voren gebracht ter ondersteuning van het geloof in zes "dagen" van elk duizend jaar waarin de mens in onvolmaaktheid zou moeten leven. Deze zouden worden gevolgd door een zevende "dag" van duizend jaar, waarin alles tot volmaaktheid zou worden hersteld in een groot jubeljaar van bevrijding van de slavernij aan zonde, ziekte en dood. In het boek werd op de bladzijden 29 en 30 (van de Nederlandse uitgave) gezegd:


 "Sedert de tijd van Ussher is er een intensieve studie van de bijbelse chronologie gemaakt. In deze twintigste eeuw is er een onafhankelijke studie gemaakt waarbij enkele traditionele chronologische berekeningen van de christenheid niet blindelings zijn gevolgd, en de gepubliceerde tijdtabel die het resultaat is van deze onafhankelijke studie vermeldt als datum van 's mensen schepping 4026 v.G.T. Volgens deze betrouwbare bijbelse chronologie zullen zesduizend jaar sedert de schepping van de mens in 1975 eindigen en zal de zevende periode van duizend jaar menselijke geschiedenis in de herfst van 1975 G.T. beginnen.
 

Dus spoedig, ja, binnen dit geslacht, zullen er zesduizend jaar van 's mensen bestaan op aarde om zijn. Jehovah God is tijdloos, zoals in Psalm 90:1, 2 geschreven staat: 'O Jehovah, gíj zijt een echte woning voor ons gebleken van geslacht tot geslacht. Voordat de bergen zelfs maar geboren werden, of gij voorts de aarde en het productieve land als met barensween hadt voortgebracht, ja, van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd zijt gij God.' Vanuit Jehovah Gods standpunt bezien zijn deze voorbijgaande zesduizend jaar van 's mensen bestaan dus slechts als zes dagen van vierentwintig uur, want deze zelfde psalm (vers 3 en 4) zegt vervolgens: 'Gij doet de sterfelijke mens tot gruis terugkeren, en gij zegt: 'Keert terug, gij mensenzonen.' Want duizend jaren zijn in uw ogen slechts als de dag van gisteren, wanneer die voorbijgegaan is, en als een wake in de nacht.' Binnen niet al te veel jaren binnen ons eigen geslacht bereiken wij dus wat Jehovah God als de zevende dag van 's mensen bestaan zou kunnen beschouwen."
 

 Welke betekenis zou dit alles hebben? In het boek wordt de gevolgde gedachtegang als volgt verder uitgewerkt:
 

 "Hoe passend zou het zijn indien Jehovah God deze komende zevende periode van duizend jaar tot een sabbatperiode van rust en verlossing zou maken, een grote jubeljaarsabbat voor het uitroepen van een vrijlating op de gehele aarde voor al haar bewoners! Dit zou voor de mensheid prachtig op tijd komen. Het zou ook vanuit Gods standpunt zeer passend zijn, want, houd in gedachten, de mensheid heeft nog voor de boeg wat in het laatste boek van de bijbel de duizend jaar durende regering van Jezus Christus over de aarde, het millennium, wordt genoemd. Profetisch zei Jezus Christus, toen hij negentien eeuwen geleden op aarde was, over zichzelf: 'Want de Zoon des mensen is Heer van de sabbat' (Matthéüs 12:8). Het zou niet louter een kwestie van toeval zijn maar het zou in overeenstemming zijn met het liefdevolle voornemen van Jehovah God indien de regering van Jezus Christus, de 'Heer van de sabbat', parallel zou lopen met het zevende millennium van 's mensen bestaan."
 

 Had de organisatie ronduit gezegd dat 1975 het begin van het millennium zou kenmerken? Nee, maar in het complexe en zorgvuldig opgebouwde betoog van dat hoofdstuk was wel naar de climax van bovenstaande paragraaf toegewerkt.
 

Er werd geen directe, onvoorwaardelijke voorspelling voor 1975 in gedaan. Maar de schrijver was wel zo ver gegaan te verklaren dat het "passend", en later nog eens "vanuit Gods standpunt zeer passend" zou zijn, wanneer het begin van het millennium zou samenvallen met dat bijzondere tijdstip. Het lijkt redelijk dat iemand die onvolmaakt is zich er terdege van dient te overtuigen dat er sprake is van een grote mate van zekerheid, wil hij namens de Almachtige God uitspreken wat voor Hem wel of niet "passend" is, en dat zo'n uitspraak niet slechts een 'tot uitdrukking gebrachte mening' mag zijn. Een beleidvolle handelwijze zou dat hebben verlangd, of liever gezegd, hebben vereist. Nog krachtiger is de daaropvolgende uitspraak dat "het ... in overeenstemming [zou] zijn met het liefdevolle voornemen van Jehovah God indien de regering van Jezus Christus, de 'Heer van de sabbat', parallel zou lopen met het zevende millennium van 's mensen bestaan", waarvan reeds was gezegd dat dit in 1975 een aanvang zou nemen.
 

In het jaar daarop bevatte de uitgave van 22 april 1967 van het zustertijdschrift van De Wachttoren, namelijk Ontwaakt!, een artikel getiteld "Hoe lang zal het nog duren?". Onder het kopje "6000 jaar voltallig in 1975?" werd ook hierin de redenatie gevolgd dat het millennium de laatste 1000 jaar van een 7000 jaar durende rustdag van God zou zijn, en wel aldus (zie bladzijde 19):
 

 "Dientengevolge is het feit dat wij het einde van de eerste 6000 jaar van 's mensen bestaan naderen, van groot gewicht.

Loopt Gods rustdag parallel met de tijd die de mens sinds zijn schepping op aard is geweest? Klaarblijkelijk. Op grond van uiterst betrouwbare onderzoekingen van de bijbelse chronologie, en in harmonie met vele uit de wereldlijke geschiedenis aanvaarde datums, kunnen wij aannemen dat Adam in de herfst van het jaar 4026 v.G.T. werd geschapen. Te eniger tijd in datzelfde jaar moet Eva geschapen zijn, waarna onmiddellijk Gods rustdag begon. In welk jaar zouden de eerste 6000 jaar van 's mensen bestaan en tevens de eerste 6000 jaar van Gods rustdag dan ten einde lopen?
In het jaar 1975. Dit verdient aandacht, speciaal met het oog op het feit dat de 'laatste dagen' in 1914 zijn begonnen en dat de fysieke feiten van onze tijd in vervulling van de profetie ons geslacht als het laatste geslacht van deze goddeloze wereld kenmerken. Wij kunnen dus verwachten dat de onmiddellijke toekomst voor degenen die hun geloof in God en zijn beloften stellen vervuld zal zijn van opwindende gebeurtenissen. Het betekent dat wij binnen betrekkelijk weinig jaren getuige zullen zijn van de vervulling van de resterende profetieën die betrekking hebben op de 'tijd van het einde'."
 

In De Wachttoren van 1 augustus 1968 werden deze verwachtingen verder aangewakkerd. Na bijna dezelfde redenering te hebben gevolgd als in het laatstgenoemde artikel, werd gesteld (zie bladzijde 466):


"De onmiddellijke toekomst zal beslist vol uiterst kritieke gebeurtenissen zijn, want dit oude samenstel van dingen nadert zijn volledige einde. Binnen op zijn hoogst enkele jaren zullen de laatste onderdelen van de bijbelse profetie met betrekking tot deze 'laatste dagen' in vervulling gaan, hetgeen zal uitlopen op de bevrijding van de overlevenden tot in Christus' glorieuze 1000-jarige regering. Wat een moeilijke tijd, maar tevens, wat een grootse tijd ligt er vlak vóór ons!"


Thans, meer dan een kwart eeuw later, kan men zich afvragen: wat betekent de uitdrukking "de onmiddellijke toekomst"?; hoeveel jaar is "op zijn hoogst enkele jaren"?

 In een artikel getiteld "Wat zal er vanaf 1970 gebeuren?", werd in de Ontwaakt! van 8 april 1969 opnieuw de kortheid van de overgebleven tijd benadrukt, door aan het begin te stellen (bladzijde 13):


"Het feit dat er van de periode die de 'laatste dagen' wordt genoemd, al vierenvijftig jaar zijn verstreken, is zeer betekenisvol. Het betekent dat het nog maar enkele jaren zal duren voordat het verdorven samenstel van dingen dat nu de aarde beheerst, door God wordt vernietigd."


Voortbouwend op 1975 als het einde van zesduizend jaar menselijke geschiedenis, werd in het artikel op bladzijde 14 geconcludeerd:


 
"Er bestaat nog een manier waardoor wij worden geholpen het feit vast te stellen dat wij in de laatste paar jaren van deze 'tijd van het einde' leven (Daniël 12:9, NW). De bijbel toont aan dat wij het einde naderen van een volledig zesduizendtal jaren van de menselijke geschiedenis."


Met grote regelmaat werden in de Wachttorenpublicaties uitspraken geciteerd van vooraanstaande personen of van "deskundigen" op allerlei gebied die op de een of andere manier naar 1975 verwezen, bijvoorbeeld een uitspraak van Dean Acheson, een van Amerika's voormalige ministers van buitenlandse zaken, gedaan in 1960:


 "Ik weet genoeg van wat er op het ogenblik gaande is om u te kunnen verzekeren dat deze wereld over vijftien jaar, vanaf heden gerekend [dus tegen 1975], te gevaarlijk zal zijn om in te leven."


Het boek Famine - 1975! (Hongersnood - 1975!), geschreven door twee voedseldeskundigen, werd herhaaldelijk geciteerd en in het bijzonder deze uitspraken:


 "Tegen 1975 zal de wereld te maken krijgen met een ramp van ongekende omvang. Hongersnood groter dan alle voorgaande hongersnoden in de geschiedenis zal de onderontwikkelde volkeren teisteren."

"Ik voorspel een specifiek jaartal, 1975, wanneer de nieuwe crisis over ons komen zal in al zijn verschrikkelijke hevigheid."

"Tegen 1975 zullen burgerlijke ongeregeldheden, anarchie, militaire dictaturen, wilde inflatie, verstoring van het vervoerswezen en chaos in veel van de hongerende natin aan de orde van de dag zijn."

 

Drie jaar nadat in het boek Eeuwig leven - in de vrijheid van de zonen Gods voor het eerst de aandacht werd gevestigd op 1975, schreef de auteur Fred Franz nog een publicatie getiteld De naderende vrede van duizend jaar.2 De taal hierin was zo mogelijk nog stelliger en directer dan in de eerder genoemde publicatie. Op de bladzijden 25 en 26 kon men lezen:


Voetnoot 2:  Deze brochure van 32 bladzijden, verschenen in het Engels in 1969, wordt niet langer uitgegeven.


 "In recentere tijd zijn ernstige bijbelonderzoekers de chronologie van de bijbel opnieuw nagegaan. Volgens hun berekeningen zouden de zes millennia van 's mensen bestaan op aarde in het midden van de jaren zeventig eindigen. Het zevende millennium van 's mensen schepping door Jehovah God zou dus binnen nog geen tien jaar beginnen."

"Wil de Heer Jezus Christus 'Here ook van den sabbat' zijn, dan zou zijn duizendjarige regering de zevende in een reeks van duizend-jaarperioden of millennia moeten zijn (Matth. 12:8, SV). Het zou dus een sabbatregering zijn."
 

De argumentatie is hier zeer duidelijk en direct: zoals de sabbat de zevende periode was, volgend op zes perioden van inspanning, zo zal de duizendjarige regering van Christus een zevende sabbat-millennium zijn, volgend op zesduizend jaar van inspanning en lijden. Het geschrevene is in geen enkel opzicht vaag of voor meerdere uitleg vatbaar. Zoals op bladzijde 26 gezegd wordt:


 "Wil de Heer Jezus Christus 'Here ook van den sabbat' zijn, dan zou zijn duizendjarige regering de zevende in een reeks van duizend-jaarperioden of millennia moeten zijn."


Nu voor God was vastgesteld wat "passend" en "zeer passend" was, werd ook aan Jezus Christus een eis gesteld. Wil hij zijn wat hij zegt te zullen zijn, namelijk "Here ook van den sabbat", dan "zou" zijn regering het zevende millennium in een reeks van millennia "moeten zijn". Menselijke redenering legt Gods Zoon deze eis op. Zesduizend jaar zouden eindigen in 1975; Christus' regeringsperiode "zou ... de zevende in een reeks van duizend-jaarperioden moeten zijn". De "getrouwe en beleidvolle slaaf" had in wezen het programma uitgestippeld waarvan werd verwacht dat de Meester het zou volgen, tenminste als deze zijn woord zou houden.


Hoewel er aan de stijl meer aandacht is besteed en de argumentatie verfijnder is, vertoont dit materiaal in wezen opmerkelijke overeenkomst met hetgeen uiteengezet is in de brochure van Rechter Rutherford, getiteld Millioenen nu levende menschen zullen nimmer sterven, waarin hij zich, zoals hij zelf toegaf, belachelijk had gemaakt.


Afgezien van het jaartal dat werd gepubliceerd, was het alsof de klok op dat moment ongeveer een halve eeuw was teruggezet tot in de dagen van vóór 1925. Het verschil was dat de dingen die toen gezegd werden, nu van 1975 gezegd werden.3


Voetnoot 3:  Het is waar dat op bladzijde 25 de minder specifieke uitdrukking "het midden van de jaren zeventig" werd
                    gebruikt, maar 1975 was reeds geïntroduceerd als een in de bijbel gekenmerkt jaartal dat op dat moment al
                    stevig in de geest van alle Jehovah's Getuigen over de gehele wereld was ingeprent.


Toen de jaren zeventig aanbraken, werden de verwachtingen verder aangewakkerd. In Ontwaakt! van 22 april 1972 werd opnieuw gesproken van zes perioden van inspanning en werken, gevolgd door een zevende (sabbat) periode van rust:


 "Wanneer wij gedurende dit decennium dus het einde naderen van zesduizend jaar menselijk bestaan, kunnen wij de opwindende hoop hebben dat een grootse Sabbat van rust en verlichting werkelijk nabij is."

 

Daaronder stond het volgende schema:
















Al deze uitspraken waren duidelijk bedoeld om hoop en verwachting te wekken en op te bouwen. Zij waren niet bedoeld om een geest van gespannen verwachting te temperen of uit te bannen. Het is waar dat de meeste uitspraken gepaard gingen met enkele relativerende opmerkingen die erop neer kwamen dat "wij niet met stelligheid beweren", of dat "wij niet naar een specifiek jaartal verwijzen", en dat "wij de dag en het uur niet weten". Maar wij moeten niet vergeten dat de organisatie geen nieuwkomer was op dit gebied. Haar gehele geschiedenis, vanaf het allereerste begin, was er een geweest van het opbouwen van hoop op bepaalde jaartallen, die dan weer verstreken zonder dat die hoop werd vervuld. In deze gevallen werd later in de publicaties van het Genootschap getracht de verantwoordelijkheid voor alle desillusie, niet bij de verstrekkers, maar bij de ontvangers van de informatie te leggen, als zouden zij te hoge verwachtingen hebben gehad. De verantwoordelijke mannen van de organisatie hadden dus kunnen weten welk gevaar hierin schuilde, hoe de menselijke natuur in elkaar zit en hoe gemakkelijk grote verwachtingen kunnen worden gewekt.


Doch hoewel zij zorgvuldig elke expliciete voorspelling dat het millennium op een specifieke datum zou beginnen, vermeden, keurden deze verantwoordelijke mannen wel het gebruik goed van de uitdrukkingen "binnen niet al te veel jaren", "de onmiddellijke toekomst", "binnen op zijn hoogst enkele jaren", "nog maar enkele jaren", "de laatste paar jaren". Al deze uitdrukkingen werden in de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! met betrekking tot het begin van de duizendjarige regering gebruikt en alle in een context waarin het jaartal 1975 voorkwam. Betekenen zulke woorden iets? Of werden zij slechts terloops, ondoordacht gebruikt? Kan er met de verwachtingen, de plannen en de gevoelens van mensen gespeeld worden? Daarbij komt nog dat in De Wachttoren van 15 november 1968 (bladzijde 693) te kennen werd gegeven dat men voorzichtig moest zijn teveel belang aan Jezus Christus' eigen, waarschuwende woorden te hechten.
 

"Eén ding is absoluut zeker, de bijbelse chronologie, die nog is versterkt door vervulde bijbelse profetien, toont aan dat binnenkort, ja, binnen dit geslacht, zesduizend jaar van 's mensen bestaan zullen eindigen! (Matth. 24:34) Het is er derhalve niet de tijd voor onverschillig en zelfvoldaan te zijn. Het is er niet de tijd voor te spelen met de woorden van Jezus dat 'van die dag en dat uur ... niemand iets af [weet], noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen' (Matth. 24:36). In deze tijd dient men zich er integendeel duidelijk van bewust te zijn dat het besluit van dit samenstel van dingen snel zijn gewelddadige einde nadert. Vergis u niet, het is voldoende dat de Vader zelf zowel 'die dag' als 'dat uur' weet!"


Hoe is het mogelijk dat een "getrouwe en beleidvolle slaaf" dit zegt. In feite komt dit neer op: "Mijn meester mag dan wel zus of zo zeggen, maar trek je daar niet te veel van aan; integendeel, besef dat wat ik je vertel de leidende kracht in je leven moet zijn."


De meest stellige uitspraken kwamen onder andere van de dienstafdeling op het hoofdbureau die een maandelijks mededelingenblad uitgeeft dat "Kingdom Ministry" heet, een blad alleen voor de Getuigen, niet voor het publiek. In Kingdom Ministry van maart 1968, werd als volgt aangespoord om in de volle-tijdpredikingsdienst (de "pioniersdienst") te gaan:


"Met het oog op de korte overgebleven tijdsperiode, willen wij dit doen zo vaak de omstandigheden het toelaten. Bedenk, broeders, er resten nog slechts ongeveer tachtig maanden voordat de 6000 jaar van 's mensen bestaan voltooid zijn."


In Kingdom Ministry van mei 1974 werd, nadat verwezen was naar de "korte overgebleven tijd", gezegd:


"Er worden berichten gehoord dat broeders hun huizen en bezittingen verkopen en van plan zijn de rest van hun dagen in dit oude samenstel in de pioniersdienst door te brengen. Dit is stellig een voortreffelijke manier om de korte tijd die er tot aan het einde van de goddeloze wereld nog rest, door te brengen."[4]


Voetnoot 4:  vert.Door het Nederlandse bijkantoor wordt een vergelijkbaar blad uitgegeven dat toen Koninkrijksdienst
                  
 heette; tegenwoordig Onze Koninkrijksdienst. Daarin kwamen vergelijkbare uitspraken voor.


Heel wat Getuigen handelden op die manier. Sommigen verkochten hun bedrijven, zegden hun baan op, verkochten hun huis of boerderij en verhuisden met hun vrouw en kinderen naar andere gebieden om te "dienen waar de nood groter was", daarbij de rekensom makend dat zij tot aan 1975 voldoende geld hadden.


Anderen, waaronder enkele ouderen, verzilverden hun verzekeringspolissen of andere waarde-papieren. Sommigen stelden medische ingrepen uit, in de hoop dat deze niet meer nodig zouden zijn wanneer het millennium zou beginnen.


Toen 1975 voorbijging en hun geld opraakte of hun gezondheid achteruitging, moesten zij de harde werkelijkheid onder ogen zien en trachten zo goed als mogelijk was, opnieuw te beginnen.

  

Hoe werd er destijds binnen het Besturende Lichaam gedacht?

Sommigen binnen het Lichaam die wat ouder waren, kenden uit persoonlijke ervaring de niet uitgekomen verwachtingen voor 1914 en 1925 en de hoop die begin jaren veertig gewekt was. Ik zag dat de meerderheid een houding aannam in de trant van: "Laten we maar afwachten." Zij voelden er niets voor om tot terughoudendheid op te roepen. Vergeet niet dat er een enorme toename plaatsvond. Bekijk de cijfers maar eens die aangeven hoeveel personen er gedoopt werden in de periode van 1960 tot 1975:
















Jaar

Aantal gedoopten

.

Jaar

Aantal gedoopten

1960

69,027

 

1968

82,842

1961

63,070

 

1969

120,805

1962

69,649

 

1970

164,193

1963

62,798

 

1971

149,808

1964

68,236

 

1972

163,123

1965

64,393

 

1973

193,990

1966

58,904

 

1974

297,872

1967

74,981

 

1975

295,073

Vanaf 1960 tot aan 1966, was de toename bijna tot stilstand gekomen. Maar na 1966, toen de aandacht op 1975 werd gericht, brak een buitengewone periode van groei aan, zoals de tabel aantoont.
 

Ik herinner mij niet dat ik gedurende de jaren 1971 tot '74, toen ik dienst deed in het Besturende Lichaam, ook maar één duidelijke uiting van bezorgdheid van de zijde van leden van het Besturende Lichaam heb gehoord over de gespannen verwachtingen die waren gewekt. Ik wil niet doen voorkomen alsof het mijzelf aanvankelijk niets deed toen in 1966 het boek Eeuwig leven - in de vrijheid van de zonen Gods [in het Engels - vert.] uitkwam, met zijn gloedvolle beeld over de nabijheid van een jubeljaar dat duizend jaar zou duren. Noch wil ik beweren dat ik geen enkel aandeel heb gehad in de campagne die in die beginjaren werden gevoerd en bedoeld was om de aandacht op het eindjaar 1975 te richten. Maar terwijl de jaren gerekend vanaf 1966 verstreken, leek het idee steeds irreeler te worden en leek het steeds minder te kloppen hoe meer ik de Schrift las. Het was niet in overeenstemming met de uitlatingen van Jezus Christus zelf, uitlatingen zoals:


"Van die dag en dat uur weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen."


"Waakt daarom, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt."


"Toont ook gij u daarom gereed, want de Zoon des mensen komt op een uur waarvan gij het niet hebt gedacht."


"Blijft toezien, blijft wakker, want gij weet de bestemde tijd niet."


"Het komt u niet toe kennis te verkrijgen van de tijden of tijdperken die de Vader in zijn eigen rechtsmacht heeft gesteld."
5


Voetnoot 5:  Aangehaald uit  Matthéüs 24:36, 42, 44;  Markus 13:33;  Handelingen 1:7.


Aangezien het hoofdbureau in een soort roes verkeerde vanwege de buitengewone toeloop naar de organisatie, kon men als eenling niet veel doen. Een aantal van de artikelen over het onderwerp die ik moest redigeren, probeerde ik wat te matigen, maar dat was eigenlijk alles. Wel trachtte ik in persoonlijke gesprekken, alsook in openbare toespraken, de aandacht te vestigen op de zojuist aangehaalde schriftplaatsen.


Op een zondagavond in 1974 nadat mijn vrouw en ik waren teruggekeerd uit een ander deel van het land waar ik een toespraak had gehouden, kwam mijn oom, toentertijd vice-president, naar onze kamer. (Omdat zijn gezichtsvermogen uitzonderlijk slecht was, lazen wij gewoonlijk iedere week het Wachttorenstudiemateriaal hardop aan hem voor.) Mijn vrouw vertelde hem dat ik dat weekend in mijn toespraak de broeders had gewaarschuwd niet voortijdig opgewonden te raken over 1975. Hij antwoordde onmiddellijk met: "En waarom zouden ze niet opgewonden raken? Het is iets om opgewonden over te zijn."


Het staat voor mij vast dat van de leden van het Besturende Lichaam, de vice-president het meest overtuigd was van wat hij had geschreven en waarop anderen hadden voortgebouwd. Op een andere avond waarop wij hem voorlazen - het was zomer 1975 - voegde zich zoals gewoonlijk een oudere Griekse broeder, genaamd Peterson (eigenlijk Papagyropoulos), bij ons. Na het voorlezen zei mijn oom tegen Peterson: "Weet je, het was in 1914 net zo. Tot aan de zomermaanden was alles rustig. Toen opeens begon het en brak de oorlog uit."


Tegen het begin van 1975 maakten president Knorr en vice-president Franz een reis om de wereld. In alle landen die zij bezochten, ging de toespraak van de vice-president voornamelijk over 1975.


Na hun terugkeer gaven de andere leden van het Besturende Lichaam te kennen dat zij een bandopname van de toespraak wilden beluisteren, aangezien zij uit veel landen berichten hadden ontvangen over de opwinding die de toespraak had teweeggebracht.6


Voetnoot 6:  Het ging hier om de lezing gehouden op 19 februari 1975 in Australië.


In deze toespraak sprak de vice-president over 1975 als een "jaar van grote mogelijkheden en geweldige kansen". Hij vertelde zijn toehoorders dat zij zich volgens de Hebreeuwse kalender "reeds in de vijfde maanmaand van 1975" bevonden, met nog minder dan zeven maanmaanden te gaan. Hij benadrukte verscheidene malen dat op 5 september 1975 het Hebreeuwse jaar zou afsluiten, en wel met Rosh Hashanah, het joodse nieuwjaar.


Terwijl hij erkende dat er in die korte periode nog veel moest gebeuren als het definitieve einde in dat jaar zou komen, bracht hij vervolgens naar voren dat men mogelijk met een uitloop van ongeveer een jaar rekening zou moeten houden vanwege de tijd die was verstreken tussen de schepping van Adam en die van Eva. Hij verwees naar de niet uitgekomen verwachtingen in 1914 en 1925 en citeerde Rutherfords opmerking: "Ik heb mijzelf belachelijk gemaakt." Hij zei dat de organisatie had geleerd geen "bijzonder stoutmoedige, gewaagde voorspellingen" te doen. Ter afsluiting spoorde hij zijn luisteraars echter aan geen verkeerd standpunt in te nemen door te veronderstellen dat de komende vernietiging "jaren in het verschiet" zou liggen en door de aandacht te richten op andere zaken zoals trouwen, een gezin stichten, een goedlopende zaak opbouwen, of bijvoorbeeld het volgen van een ingenieursopleiding waarbij men jaren op de universiteit doorbrengt.


Na de band beluisterd te hebben, gaven een aantal leden van het Besturende Lichaam uiting aan hun bezorgdheid dat, zo er niet werkelijk "bijzonder stoutmoedige, gewaagde voorspellingen" waren gedaan, er op z'n minst toch enkele subtiele voorspellingen waren gedaan. De uitwerking hiervan was duidelijk voelbaar door de gespannen verwachtingen die waren ontstaan.


Het was voor het eerst dat er in de vergadering van het Besturende Lichaam bezorgdheid naar voren kwam. Maar er werd geen actie ondernomen, geen beleid uitgestippeld. Veel van de punten van de bewuste toespraak werden op 2 maart 1975 bij de eerstvolgende graduatie-bijeenkomst van de Gileadschool door de vice-president herhaald.7


Voetnoot 7:  Zie De Wachttoren van 1 augustus 1975, blz. 474-475.


Het jaar 1975 ging voorbij - net als 1881, 1914, 1918, 1920, 1925 en de jaren veertig. Er werd door anderen veel publiciteit gegeven aan het feit dat de verwachtingen van de organisatie ten aanzien van 1975 niet waren uitgekomen. Ook onder de Getuigen zelf werd er veel over gesproken. Zoals het op mij overkwam, raakte veel van wat er werd gezegd niet de kern van de zaak.


Ik had het gevoel dat het om veel meer ging dan de zorgvuldigheid of onzorgvuldigheid van een bepaald persoon, of zelfs de betrouwbaarheid of onbetrouwbaarheid van een organisatie, dan wel het gezonde verstand of de goedgelovigheid van haar leden. Waar het volgens mij werkelijk om ging, is, dat zulke voorspellingen uiteindelijk God en zijn Woord in een ongunstig daglicht stellen. Wanneer mensen op grond van de bijbel zulke voorspellingen doen en beweren dat zij Gods communicatie-"kanaal" zijn, wat is dan het gevolg wanneer hun voorspellingen onjuist blijken te zijn? Wordt God erdoor geëerd? Wordt geloof in Hem en in de betrouwbaarheid van zijn Woord erdoor opgebouwd? Of is juist het tegenovergestelde het geval? Voelt iemand zich hierdoor niet juist gerechtvaardigd weinig belang aan de bijbelse boodschap en raadgevingen te hechten? Die Getuigen die hun leven ingrijpend hadden gewijzigd, waren in de meeste gevallen in staat de brokstukken bij elkaar te rapen om het leven te vervolgen, hoewel zij natuurlijk gedesillusioneerd waren. Niet allen konden dit echter. Hoe dan ook, in meer dan één opzicht was er ernstige schade aangericht.


In 1976, één jaar na het verstrijken van dat alom verkondigde jaar, begon een aantal leden van het Besturende Lichaam erop aan te dringen dat we, in welke vorm dan ook, een verklaring zouden afleggen waarin werd erkend dat de organisatie er naast had gezeten en onjuiste verwachtingen had gewekt. Anderen zeiden dat zij van mening waren dat we dat beter niet konden doen, omdat het slechts "koren op de molens van de tegenstanders" zou zijn. Milton Henschel adviseerde het onderwerp eenvoudigweg te laten rusten, omdat de broeders er na verloop van tijd toch niet meer over zouden spreken. Voor een motie om een verklaring uit te brengen was duidelijk niet genoeg steun aanwezig. Weliswaar kwamen in een artikel in De Wachttoren van 15 oktober 1976 de niet uitgekomen verwachtingen ter sprake, maar omdat het artikel in overeenstemming moest zijn met de heersende stemming binnen het Besturende Lichaam, kon de verantwoordelijkheid van de organisatie niet met zoveel woorden worden erkend.


In 1977 kwam het onderwerp opnieuw in een zitting van het Besturende Lichaam aan de orde. Hoewel dezelfde bezwaren naar voren werden gebracht, werd er een motie aangenomen waarin stond dat een verklaring zou worden opgenomen in een congrestoespraak die Lloyd Barry zou gaan voorbereiden. Ik denk dat Ted Jaracz en Milton Henschel, beiden leden van het Besturende Lichaam, later met Lloyd over hun gevoelens in deze zaak hebben gesproken. Hoe dan ook, toen de toespraak klaar was, werd daarin niet over 1975 gesproken. Ik herinner mij dat ik Lloyd hierover heb aangesproken. Zijn antwoord was dat hij eenvoudigweg niet in staat was geweest de verklaring in zijn lezing in te passen. Bijna twee jaar gingen voorbij toen in 1979 de zaak opnieuw in het Besturende Lichaam werd besproken. Tegen die tijd wees alles erop dat 1975 een ernstige "vertrouwenscrisis" had veroorzaakt.


Heel wat medewerkers van het hoofdbureau lieten zich in deze trant uit. Een van hen beschreef 1975 als een "molensteen" die ons om de nek hing. Robert Wallen, een van de secretarissen van het Besturende Lichaam, schreef het volgende:


"Al meer dan 39 jaar ben ik een gedoopte Getuige van Jehovah en met Zijn hulp hoop ik een loyale dienaar te blijven. Maar ik zou liegen als ik zei dat ik niet teleurgesteld ben, want ik vind dat het niet zuiver of oprecht is als mij, goed beschouwd, verteld wordt dat ikzélf het was die tot verkeerde conclusies kwam, terwijl ik wéét dat mijn gevoelens ten aanzien van 1975 werden aangewakkerd door wat ik in verscheidene publicaties las. Omdat ik besef dat wij niet onfeilbaar zijn, is het volgens mij niet meer dan juist dat, wanneer blijkt dat onvolmaakte, doch godvrezende mannen fouten hebben gemaakt, zij deze ook rechtzetten."


Raymond Richardson van de schrijfafdeling zei:


"Zijn mensen niet sneller bereid zich nederig op te stellen en vertrouwen te hebben wanneer er openheid is? De bijbel zelf verschaft het mooiste voorbeeld van openheid. Dit vormt een van de meest in het oog springende redenen waarom wij geloven dat het een boek van waarheid is."


Fred Rusk, eveneens van de schrijfafdeling, schreef:


"Hoewel er in die periode ook wel enkele kanttekeningen gemaakt werden om de broeders te manen niet te beweren dat Armageddon met zekerheid in 1975 komen, is het een feit dat er in de tijdschriften en andere publicaties een aantal artikelen verscheen, waarin meer dan alleen maar gesuggereerd werd dat het oude samenstel in het midden van de jaren zeventig door Jehovah's nieuwe samenstel zou worden vervangen."


Merton Campbell van de dienstafdeling schreef:


"Gisteren belde er een zuster uit Massachusetts. Zij was op haar werk. Zowel zij als haar man werken vanwege een financiële achterstand ten gevolge van ziekte. Ze vertelde dat zij er zó van overtuigd waren geweest dat het einde in 1975 zou komen, dat zij nu beiden problemen hebben om de lasten van dit oude samenstel te dragen. Dit is typerend voor de situatie waarin veel broeders die wij spreken zich bevinden."


Harold Jackson, eveneens van de schrijfafdeling, zei:


"Wat nu nodig is, is niet een verklaring dat wij het bij het verkeerde eind hadden wat betreft 1975, maar een verklaring waarom de hele zaak zo lang genegeerd is, en dit met het oog op het feit dat velen erdoor zijn geschaad. Wij worden nu met een vertrouwenscrisis geconfronteerd, en dat kan noodlottige gevolgen hebben. Als wij al iets gaan zeggen, laten wij dat dan zonder omwegen doen en laten wij open en eerlijk tegenover de broeders zijn."


Howard Zenke, van dezelfde afdeling, schreef:


"Wij willen zeker niet dat de broeders iets lezen of horen waardoor zij gaan vinden dat onze hele aanpak overeenkomt met een 'Watergate'."


Anderen maakten soortgelijke opmerkingen. Sommigen van hen die op dat moment de zwaarste kritiek uitten, hadden ironisch genoeg behoord tot degenen die zich vóór 1975 het duidelijkst hadden laten horen als het ging om het benadrukken van dat jaartal en de buitengewone "urgentie" die het vroeg. Zij hadden zelfs een aantal van de eerder aangehaalde artikelen geschreven en hadden goedkeuring gehecht aan de Koninkrijksdienst waarin degenen werden geprezen die hun huis en bezittingen hadden verkocht toen 1975 naderde. Veel van de meest dogmatische uitspraken over 1975 waren gedaan door reizende vertegenwoordigers (kring- en districtsopzieners) die allen onder het directe toezicht van de dienstafdeling stonden.


In de zitting van het Besturende Lichaam van 6 maart 1979 werden dezelfde argumenten tegen het publiceren van een verklaring, in welke vorm dan ook, naar voren gebracht - het zou de organisatie alleen maar kwetsbaar maken voor nog meer kritiek van tegenstanders en voor verontschuldigingen was het nu te laat: men zou er eigenlijk niets mee bereiken. Maar zelfs degenen die zo redeneerden waren nu minder onvermurwbaar dan in eerdere zittingen. Hiervoor was eigenlijk maar één oorzaak aan te wijzen: wereldwijd gaven de cijfers al twee jaar lang een ernstige teruggang te zien.


Dit blijkt uit de jaarlijkse rapporten van het totaal aantal personen dat aan getuigenisactiviteiten deelneemt:



















Deze teruggang scheen voor de leden van het Besturende Lichaam meer gewicht in de schaal te leggen dan andere factoren. De stemming was 15 tegen 3 ten gunste van een verklaring waarin werd erkend dat de organisatie tenminste medeverantwoordelijk was voor de fout. De verklaring werd gepubliceerd in De Wachttoren van 15 juni 1980.


Het had bijna vier jaar geduurd eer de organisatie bij monde van haar bestuur uiteindelijk toegaf dat zij het bij het verkeerde eind had gehad en dat zij gedurende een tiental jaren valse hoop had gewekt. Erg openhartig kon de verklaring echter niet zijn. Wat werd geschreven moest voor het gehele Lichaam aanvaardbaar zijn. Ik weet dat maar al te goed, omdat ik de verklaring moest schrijven en ik mij, net zoals in soortgelijke gevallen daarvóór, moest laten leiden - niet door wat ik had willen zeggen, of zelfs niet door wat ik dacht dat de broeders zouden moeten horen - maar door wat gezegd kón worden om de goedkeuring van tweederde van het Besturende Lichaam te verkrijgen.


Tegenwoordig wordt de hele opbouw van hoop die tien jaar lang in verband met 1975 plaatsvond, als van weinig betekenis afgedaan. En de gedachte opgesloten in Russells voorwoord uit 1916 wordt opnieuw door de organisatie naar voren gebracht: het "had stellig een bijzonder stimulerende en heiligende uitwerking op duizenden personen die allen de Heer - zelfs om de vergissing - kunnen prijzen".

 

Lees het vervolg in:  1914 EN "DIT GESLACHT"


     Menu

Skip Navigation Links.
Collapse HomeHome
Recht op informatie
De Waarheid
Collapse Het Besturende LichaamHet Besturende Lichaam
Collapse Werd het jaar 1914 echt voorspeld?Werd het jaar 1914 echt voorspeld?
Collapse 'Gewetensconflict' - door Raymond Franz'Gewetensconflict' - door Raymond Franz
Collapse Eenheid belangrijker dan waarheid?Eenheid belangrijker dan waarheid?
Collapse Barbara AndersonBarbara Anderson
Collapse Het NGO debâcle met de VNHet NGO debâcle met de VN
Collapse Ingezonden materiaalIngezonden materiaal
Collapse Om over na te denkenOm over na te denken
Contact





   

Freedom 4 ALL

   Informatieplatform Jehovah's Getuigen 

Raymond Franz

Lid van het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen van 1971 t/m 1980.

In 1980 trok hij zich uit dit
bestuurslichaam  terug.

Raymond  Franz  geeft een
gedetailleerde beschrijving
van de manier waarop de
leer van het genootschap
tot stand komt.

Gewetensconflict -- Mensen gehoorzamen of God trouw blijven

Het is niet aan u de tijden of jaartallen te weten die de Vader  op zijn
eigen gezag heeft vastgesteld."

- Handelingen 1:7, New International Version.