Interne Opschudding en Reorganisatie --
hoofdstuk 4
De
ontwikkelingen werden ongetwijfeld op gang gebracht door wat er
in het boek Hulp tot begrip van de bijbel over ouderlingen werd gezegd.
Tot dan toe hadden de gemeenten onder toezicht gestaan van één enkele
persoon, de "gemeente-opziener". Toen hij werd vervangen door een lichaam
van ouderlingen, riep dat onvermijdelijk vragen op over de structuur van de
bijkantoren waar één man "opziener" was over een heel land, zoals een
bisschop of aartsbisschop de supervisie heeft over een groot gebied dat uit
vele parochies bestaat. En het hoofdbureau had zijn president, die ik zelf
een keer (tijdens een school voor bijkantooropzieners in Brooklyn) "de
presiderende opziener voor alle gemeenten over de gehele aarde" had genoemd.1
Voetnoot 1: President Knorr zat op dat moment op het podium en
liet niet blijken het met die omschrijving oneens te zijn.
De lezing over
"de staart die met de hond kwispelt" en de artikelen in De Wachttoren
waren er duidelijk op gericht de tegenstelling tussen de situatie in de
gemeenten en die op het internationale hoofdbureau weg te redeneren. Het is
vrijwel zeker dat deze artikelen tegelijkertijd bedoeld waren als signaal
aan de stemgerechtigde leden van de corporatie dat zij niet moesten trachten
hun stemrecht te gebruiken om veranderingen in de organisatiestructuur van
het hoofdbureau aan te brengen, of dat zij zich niet moesten uitspreken over
het lidmaatschap van het Besturende Lichaam en de taken van het Lichaam.
In 1971, het
jaar waarin de genoemde lezing werd gehouden, besloot president Knorr het
boek Organisatie voor de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen
ter beoordeling en goedkeuring aan het Besturende Lichaam voor te leggen.
Dit is een soort kerkelijk handboek waarin de structuur en het beleid
beschreven worden zoals deze in de gehele organisatie, beginnend bij het
hoofdbureau, via de bijkantoren, de districten en de kringen tot aan de
gemeenten toe, doorgevoerd zijn. Het Besturende Lichaam had geen bijdrage
geleverd aan de totstandkoming van het boek. De president had het project
toegewezen aan Karl Adams, opziener van de schrijfafdeling (die niet tot het
Besturende Lichaam behoorde en zichzelf ook niet tot de "gezalfde klasse"
rekende).
Hij had op zijn beurt Ed Dunlap en mij aangewezen om
samen met hem aan de ontwikkeling van het handboek te werken. Ieder van ons
heeft ongeveer eenderde deel geschreven. 2
Voetnoot 2: Ik schreef de hoofdstukken "Uw dienst aan God", "De
reinheid van de gemeente bewaren" en "Volharding
die tot Gods goedkeuring leidt".
Wij hadden
hierin de verhouding tussen het Besturende Lichaam en de corporaties zo
weergegeven dat er overeenstemming bestond met de artikelen over de "staart
die met de hond kwispelt". Toen bepaalde punten hieruit in het Lichaam
werden besproken, lokte dit een tamelijk verhitte discussie uit. President
Knorr gaf duidelijk te kennen dat hij het gevoel had dat men erop uit was
zijn verantwoordelijkheden en taken "over te nemen". Hij verklaarde
nadrukkelijk dat het Besturende Lichaam zich uitsluitend met "geestelijke
zaken" diende bezig te houden; de rest zou de corporatie wel afhandelen. De
leden van het Lichaam wisten echter dat de hun toegewezen "geestelijke
zaken" zich nog steeds vrijwel geheel beperkten tot het op bijna rituele
wijze goedkeuren van de aanstellingen tot reizend opziener van ons (over het
algemeen) onbekende personen en tevens uit het behandelen van de constante
stroom van vragen over "uitsluitingszaken".
Tijdens de
discussie bracht ik een aantal malen naar voren dat er naar mijn mening
andere zaken van geestelijke aard waren die eveneens onder de
verantwoordelijkheid van het Lichaam vielen.
(Persoonlijk had ik er moeite mee om de bestaande
monarchistische structuur in overeenstemming te brengen met de verklaring
van Jezus dat "gij allen broeders zijt" en dat "één ... uw Leider [is], de
Christus", dat "de regeerders der natiën over hen heersen en de groten
autoriteit over hen oefenen", maar dat het "zo ... onder u niet [is]".3
Het leek me gewoonweg niet eerlijk om te herhalen wat
er in de Wachttoren-artikelen van 1971 was gezegd en er vervolgens
niet naar te handelen.)
Voetnoot 3: Matthéüs 23:8, 10; 20:25, 26.
Telkens wanneer
ik dit naar voren bracht, nam de president mijn opmerkingen echter zeer
persoonlijk op, ging er uitvoerig op in en zei krachtig en nadrukkelijk dat
'sommigen blijkbaar niet tevreden waren over de manier waarop hij zijn werk
deed'. Nadat hij dit werk tot in bijzonderheden had beschreven, zei hij
vervolgens: "Welnu, het schijnt dat sommigen niet willen dat ik de zaken nog
langer behartig." En: "Misschien zou ik het allemaal moeten meebrengen om
het aan Ray Franz over te dragen."
Ik kon maar moeilijk geloven dat hij geheel en al
de essentie van mijn opmerkingen had gemist. Ik pleitte voor een bestuur
door een lichaam van personen en niet voor een machtsoverdracht
van de ene bestuurder naar de andere. Ik probeerde hem dit een paar keer
uit te leggen en maakte duidelijk dat mijn woorden niet bedoeld waren
als een aanval op zijn persoon. Ik legde uit dat ik niet van mening was
dat welk individu dan ook de eerdergenoemde verantwoordelijkheden
op zich zou moeten nemen. Ik zei dat ik uit de bijbel en de Wachttoren
had begrepen dat het hier om zaken ging die door een lichaam van
personen behandeld moesten worden. Herhaaldelijk benadrukte ik dat,
indien één man deze zaken zou moeten afhandelen, hij in mijn ogen de
aangewezen persoon was. Hij had eenvoudigweg gedaan wat naar zijn
inzicht gedaan móést worden. Bovendien werd het altijd al zo gedaan. Dat
was mijn punt niet. Mijn bedoeling scheen echter niet tot hem door te
dringen. Ik realiseerde mij dat alles wat ik in dit verband nog zou
zeggen, alleen maar meer wrevel zou oproepen, zodat ik het na een paar
pogingen maar opgaf. De andere leden van het Besturende Lichaam zeiden
niets en luisterden slechts. Wat er een paar jaar later gebeurde kwam
daarom als een verrassing.
In 1975
kreeg het Besturende Lichaam twee brieven van ouderlingen (een van hen
was leidinggevend medewerker van de dienstafdeling, de ander was de
assistent-bethelhuisopziener). Zij uitten hun bezorgdheid over bepaalde
werkomstandigheden voor de medewerkers op het hoofdbureau. Zij wezen in
het bijzonder op een klimaat van vrees dat door de leidinggevenden werd
opgeroepen en op een toenemend gevoel van ontmoediging en de daaruit
voortkomende ontevredenheid.
Wie zich
toentertijd aanmeldde om op het hoofdbureau te komen werken
("Betheldienst"), verplichtte zich minimaal vier jaar te blijven. De
meeste sollicitanten waren jonge mannen van zo'n 19 à 20 jaar. Vier jaar
betekende eenvijfde van hun leven dat ze op dat moment achter de rug
hadden. Tijdens de maaltijden vroeg ik vaak aan degene naast me: "Hoe
lang ben je hier al?" In de tien jaar die ik toen op het hoofdbureau had
doorgebracht heb ik nooit een van deze jonge mensen horen antwoorden in
de trant van: "Ongeveer een jaar", of "ongeveer twee jaar". Steevast was
het antwoord: "Eén jaar en zeven maanden", "twee jaar en vijf maanden",
"drie jaar en een maand", enz. Zij gaven altijd het aantal jaren en het
exacte aantal maanden. Ik moest onwillekeurig denken dat mensen die een
gevangenisstraf uitzitten vaak op dezelfde manier de tijd aftellen.
In het algemeen was het moeilijk deze jonge mannen
over hun dienst op het hoofdbureau aan het praten te krijgen. Ik vernam van
vrienden die in hun werk veel meer met hen te maken hadden, dat zij niet
graag openhartig waren, omdat ze bang waren dat alles wat zij zeiden en niet
positief klonk, hen zou classificeren met wat in de wandelgangen een "V.I."
werd genoemd, een "verkeerde instelling".4
Voetnoot
4: In het Engels: "B.A." (bad attitude). Vert
Velen
voelden zich als "radertjes in een machine", slechts werkers zonder ook
"mens" te zijn. Zij waren onzeker over hun toewijzing omdat zij wisten
dat ze op elk moment overgeplaatst konden worden, zonder kennisgeving
vooraf en vaak zonder toelichting. Er werd een duidelijke scheidslijn
getrokken tussen leidinggevenden en ondergeschikten en deze werd
zorgvuldig in stand gehouden.
De maandelijkse
toelage van veertien dollar was nauwelijks voldoende (en in sommige gevallen
te laag) om de kosten te dekken voor de heen- en terugreis naar de
vergaderingen in de Koninkrijkszalen. Zij die familie of vrienden hadden die
wat beter bemiddeld waren, hoefden zich geen zorgen te maken, omdat zij van
hén steun kregen. Anderen konden zich echter, naast de hoogst noodzakelijke
dingen, nauwelijks iets veroorloven. Voor hen die van ver kwamen, met name
uit de westelijke staten van Amerika, was het vrijwel ondenkbaar dat zij hun
vakantie bij hun ouders doorbrachten, vooral als het gezin waaruit zij
kwamen arm was. Ondertussen hoorden zij wel regelmatig hoe door de leden van
het Besturende Lichaam en anderen die voor toespraken in het hele land en
andere delen van de wereld op reis waren, de groeten aan de Bethelfamilie
werden overgebracht. Zij zagen dat de functionarissen van de corporatie in
nieuwe Oldsmobiles reden, door het Genootschap gekocht en door werkers zoals
zijzelf onderhouden en schoongemaakt. Hun werkschema van acht uur en veertig
minuten per dag, plus vier uur op zaterdagochtend, gecombineerd met het drie
maal per week bezoeken van de vergaderingen en daar bovenop nog het
wekelijkse "getuigenis"-geven, betekende voor velen een verkrampt,
routinematig, druk en afmattend leven. Maar zij wisten dat als ze het op een
van deze gebieden kalmer aan zouden doen, zij ongetwijfeld in de
"V.I."-categorie zouden worden geplaatst, met het gevolg dat zij zouden
worden opgeroepen tot een gesprek, bedoeld om hun houding te corrigeren.
De brieven van
de twee ouderlingen van Bethel stelden deze zaken aan de orde zonder echter
in detail te treden. Helaas scheen de president opnieuw te denken dat zij
geschreven waren als kritiek op zijn wijze van besturen. Hij liet het
Besturende Lichaam weten een hoorzitting over de zaak te willen houden die
plaatsvond op 2 april 1975. Een aantal ouderlingen van Bethel kwam aan het
woord, en vele van de eerder genoemde bijzonderheden werden geventileerd. De
sprekers pasten ervoor op dat zij geen opmerkingen maakten die op personen
waren gericht en stelden geen eisen. Ze benadrukten de behoefte aan meer
aandacht voor het individu en aan meer broederschap. Ook somden zij de
voordelen op die het had om diegenen die nauw bij de problemen betrokken
waren, bij de besluitvorming en het aandragen van oplossingen te betrekken.
De assistent-bethelhuisopziener zei het zo: "Wij schijnen ons meer om de
productie dan om de mensen te bekommeren." Dr. Dixon, de personeelsarts,
merkte op dat hij regelmatig echtparen op het spreekuur kreeg die problemen
hadden, omdat de vrouw niet in staat was de spanningen het hoofd te bieden
en aan het veeleisende "schema" te voldoen. Veel vrouwen barstten op het
spreekuur in tranen uit, zo zei hij.
Een week later,
op 9 april, stond er in de officiële "notulen" van het Besturende Lichaam:
"Er werden opmerkingen gemaakt over de verhouding tussen het Besturende
Lichaam en de corporaties en over hetgeen in The Watchtower van 15
december 1971 gepubliceerd was.5
Men kwam overeen dat een Comité van Vijf
[personen], bestaande uit L.K. Greenlees, A.D. Schroeder, R.V. Franz, D.
Sydlik en J.C. Booth, de problematiek betreffende dit onderwerp en de taken
van de functionarissen van de corporaties en bijbehorende zaken zal gaan
onderzoeken, daarbij de opvattingen van N.H. Knorr, F.W. Franz en G. Suiter,
die in de twee genootschappen bestuursfuncties bekleden, in aanmerking
nemend. Vervolgens zal advies worden uitgebracht. De bedoeling is de eenheid
van de organisatie te versterken."
Voetnoot 5: In het Nederlands in De Wachttoren van 1
april 1972, blz. 210-218. Vert.
Drie weken later, op 30 april, kwam president Knorr
onverwacht met het voorstel om voortaan te beslissen op basis van een
tweederde meerderheid van de actieve leden (op dat moment zeventien).6
De officiële "notulen" van deze bijeenkomst vermeldden
verder:
Voetnoot 6: In het College van Kardinalen is bij het kiezen van
een opvolger voor de paus ook een tweederde
meerderheid nodig. Vermoedelijk achtten Knorr en Fred Franz het
onwaarschijnlijk dat een dergelijke
meerderheid vóór een verandering zou stemmen.
"L.K. Greenlees
begon daarna namens het Comité van Vijf, dat op verzoek van broeder Knorr
moest aangeven welke taken hij diende uit te voeren, verslag uit te brengen.7
Het comité heeft The Watchtower van 15 december 1971, paragraaf 29,
zeer zorgvuldig in overweging genomen en tevens pagina 760. Het comité is
van mening dat de corporaties vandaag de dag zouden moeten worden geleid
door het Besturende Lichaam en niet andersom. De corporaties moeten erkennen
dat het Besturende Lichaam van zeventien leden de verantwoordelijkheid
draagt het werk in de gemeenten wereldwijd te besturen. In vergelijking met
de gemeenten is er op Bethel met de invoering van de regeling vertraging
ontstaan. Er bestaat onduidelijkheid. Wij willen geen gespleten organisatie.
Voetnoot 7: Tijdens de eerste vergadering van het "Comité van
Vijf" werd, op mijn voorstel, Leo Greenlees tot
voorzitter gekozen.
Er volgde een uitgebreide discussie over vragen
betreffende het Besturende Lichaam, de corporaties en de president. Alle
aanwezige leden maakten daarbij hun op- en aanmerkingen. Aan het eind van de
dag werd door N.H. Knorr een motie ingediend, gevolgd door opmerkingen van
E.C. Chitty. L.K. Greenlees diende eveneens een motie in. Er werd besloten
dat de drie moties zouden worden gekopieerd en aan alle leden uitgedeeld
zouden worden, en dat men de volgende ochtend om 8 uur weer bijeen zou
komen. Er zou tijd zijn om over deze belangrijke aangelegenheid te bidden."
De moties luidden:
N.H. Knorr:
"Ik stel voor dat het Besturende Lichaam de verantwoordelijkheid overneemt
om toe te zien op het werk zoals dat is vastgelegd in het handvest van de
corporatie van Pennsylvania en de verantwoordelijkheden op zich neemt, zoals uiteengezet in het handvest van
de corporatie van Pennsylvania en van alle andere corporaties die door
Jehovah's Getuigen over de gehele wereld worden gebruikt."
E.C. Chitty zei:
"Overneemt" houdt in dat de andere partij
ontheven wordt. Wat mij betreft blijft de verantwoordelijkheid waar die is.
Het zou juister zijn om te spreken van "de verantwoordelijkheid bewaakt".
L.K. enlees zei:
"Ik stel voor dat het Besturende Lichaam in overeenstemming met de
Schrift, de volledige verantwoordelijkheid voor het bestuur van en het
toezicht op de wereldwijde gemeenschap van Jehovah's Getuigen en haar
activiteiten op zich neemt, dat alle leden en bestuurders van alle door
Jehovah's Getuigen gebruikte corporaties samenwerken met, en zich onder
leiding stellen van dit Besturende Lichaam en dat deze verbeterde
verhouding tussen het Besturende Lichaam en de corporaties zo snel als
redelijkerwijs mogelijk is van kracht wordt, zonder het koninkrijkswerk
op te houden of te schaden."
De volgende
dag (1 mei) vond er opnieuw een uitgebreide discussie plaats. Met name
de
vice-president (de schrijver van de bewuste Wachttoren-artikelen)
maakte bezwaar tegen de ingediende voorstellen en tegen veranderingen in de
bestaande regeling en aantasting van de macht van de president. (Ik moest
denken aan wat hij mij geruime tijd daarvóór in 1971 had gezegd, namelijk
dat hij van mening was dat Jezus Christus de organisatie tot aan de komst
van de Nieuwe Ordening via één enkele persoon zou leiden.) Hij ging niet in
op de duidelijke tegenstelling tussen de presentatie in de Wachttoren-artikelen
(met de stoutmoedige bewering dat het Besturende Lichaam de corporaties
louter als instrumenten gebruikt) en de drie moties, die elk lieten zien dat
de opstellers ervan (onder wie de president zelf) erkenden dat het
Besturende Lichaam destijds geen toezicht op de corporaties hield.
Een tijdlang zat er weinig voortgang in de
discussie. Er leek echter een doorbraak te ontstaan na opmerkingen van
Grant Suiter, de secretaris-penningmeester van de belangrijkste
corporaties van het Genootschap, die niet gewoon was een blad voor de
mond te nemen. Anders dan de opmerkingen tot op dat moment, gedaan door
degenen die voorstanders waren van een verandering, waren zijn
uitlatingen zeer persoonlijk en klaarblijkelijk een uiting van langdurig
opgekropte gevoelens over de president, die hij bij name noemde. Terwijl
hij op de gezagsstructuur inging deed hij geen specifieke
beschuldigingen, behalve ten aanzien van een afgewezen verzoek om een
verandering in zijn privé-vertrek te mogen aanbrengen. Terwijl hij sprak
werd zijn gezicht rood. Zijn kaakspieren waren gespannen en zijn woorden
werden steeds krachtiger. Hij besloot met de opmerking:
"Als we een
Besturend Lichaam worden, laten we dan ook gaan bestúren! Ik ben tot nu
toe niet aan besturen toegekomen."
Deze
woorden troffen mij dermate, dat ik er zeker van ben dat ik ze
letterlijk heb onthouden. Zij zetten mij aan het denken over het belang
van een juiste motivatie. Door zijn woorden ging ik mij grote zorgen
maken of dit alles wel voortkwam uit het oprechte verlangen van alle
betrokkenen om zich meer naar bijbelse beginselen en voorbeelden te
richten, en niet uit andere overwegingen. Ik vond de hele bijeenkomst
verontrustend, vooral omdat de sfeer niet overeen kwam met datgene dat
men van een christelijke groepering zou verwachten.
Hoe dan
ook, kort na deze laatste opmerkingen van de secretaris-penningmeester
kwam Nathan Knorr blijkbaar tot een conclusie en legde een uitvoerige
verklaring af.
Deze werd in steno genoteerd door Milton Henschel die
als secretaris van het Besturende Lichaam optrad en die zelf ook voorstellen
had gedaan.8
Voetnoot 8: Milton Henschel nam vrij zelden aan de discussies
deel, maar als hij wat zei dan was het doorgaans met
een opmerkelijke vastberadenheid en beslistheid. In zijn jongere jaren was
hij de persoonlijke secretaris van
president Knorr geweest; in de tijd van de hier beschreven gebeurtenissen
was hij midden vijftig.
De verklaring van de president, zoals vastgelegd in de
officiële notulen, bevatte de volgende uitspraken:
"... Ik denk dat het voor het Besturende Lichaam een goede zaak is als het
de gedachtegang volgt zoals die door broeder Henschel is aangegeven en het
een voorstel opstelt waarin rekening wordt gehouden met de opvattingen in de
Wachttoren waarin gesteld wordt dat het Besturende Lichaam het Besturende
Lichaam van Jehovah's Getuigen is. Ik zal mij er niet vóór of tégen
uitspreken. Naar mijn mening is dat niet nodig. In de Wachttoren is het zo
gesteld.
... De
algehele leidinggevende macht zal bij het Besturende Lichaam komen te
liggen. Het zal als Besturend Lichaam verantwoordelijkheid op zich nemen
en leiding geven door middel van verscheidene nog door het Lichaam te
vormen afdelingen en het zal goed georganiseerd zijn."
Aan het
slot zei hij: "Ik dien dit in als motie." Tot mijn verbazing werd zijn
motie door F.W. Franz, de vice-president, ondersteund. De motie werd
unaniem door het Lichaam aanvaard.
Het leek
erop dat hiermee de stoutmoedige woorden in de Wachttoren van vier jaar
daarvóór, in feiten werden omgezet. De uitlatingen van de president
schenen aan te geven dat er een soepele overgang zou plaatsvinden. Het
tegendeel was waar. Het was de luwte voor de meest stormachtige periode
die wij zouden meemaken.
De daarop volgende maanden had het aangestelde
"Comité van Vijf" besprekingen met ieder lid van het Besturende Lichaam
afzonderlijk en met drieëndertig andere medewerkers die reeds lang op
het hoofdbureau werkzaam waren. De overgrote meerderheid was voorstander
van een reorganisatie. Het comité werkte gedetailleerde voorstellen uit
voor de totstandkoming van comités van het Besturende Lichaam die de
verschillende facetten van de wereldwijde activiteiten moesten gaan
regelen. Elf van de zeventien leden van het Besturende Lichaam gingen
hiermee in beginsel akkoord toen zij daarover persoonlijk werden
ondervraagd.
Van de zes overige leden wist George Gangas, een Griek
met een warme en bruisende persoonlijkheid en tevens een van de oudsten in
het Lichaam, niet goed wat hij met de voorstellen aan moest. Zijn mening was
veranderlijk en hing af van de heersende stemming. Charles Fekel, een
Oost-Europeaan, was in het verleden vele jaren een van de bestuursleden van
het Genootschap geweest maar was ontheven vanwege de beschuldiging dat hij
zijn integriteit in opspraak had gebracht toen hij de eed had afgelegd om
het Amerikaans burgerschap te verkrijgen. Hij was toen een van de recent
benoemde leden van het Lichaam, had een zachtaardig karakter, nam zelden
deel aan de discussie, stemde altijd met de meerderheid mee, ongeacht hoe de
stemming uitviel, en had over deze kwestie eigenlijk geen mening. Lloyd
Barry, een Nieuw-Zeelander die eveneens recent aan het Lichaam was
toegevoegd, was naar Brooklyn gekomen na een aantal jaren te hebben gediend
als bijkantooropziener van Japan waar het werk van de Getuigen een
fenomenale groei had doorgemaakt. Hij liet duidelijk merken dat hij ernstig
twijfelde aan de aanbevelingen, in het bijzonder vanwege het
decentraliserende effect dat ze zouden hebben ten aanzien van het
presidentschap. In een brief van 5 september 1975, noemde hij de aanbevolen
veranderingen "revolutionair". Bill Jackson, een nuchtere en bescheiden man
uit Texas, had het grootste deel van zijn leven op het hoofdbureau
doorgebracht en vond, evenals Barry, dat alles voor een groot deel moest
blijven zoals het was, temeer daar er onder het toenmalige bestuur zo'n
grote toename van het aantal Getuigen had plaatsgevonden.
De
krachtigste oppositie kwam van de zijde van de president en de
vice-president die de eerder aangehaalde motie respectievelijk hadden
opgesteld en ondersteund!
In de periode waarin het aangestelde "Comité van
Vijf" bezig was de meningen van degenen die al langer op het hoofdbureau
werkzaam waren te peilen, was de president een week lang aan de beurt
als voorzitter aan de ontbijttafel. Hij maakte enkele ochtenden van de
gelegenheid gebruik om voor de meer dan 1200 leden van de
"Bethelfamilie" in de verschillende eetzalen (alle voorzien van geluid
en tv-schermen) het lopende "onderzoek" - zoals hij het noemde - ter
sprake te brengen (waarmee hij de oriënterende gesprekken van het Comité
van Vijf bedoelde). Hij zei dat "er enkelen waren" die wilden ingrijpen
in de manier waarop bepaalde dingen, zolang de organisatie bestond,
gedaan werden. Herhaaldelijk vroeg hij: "Hoe willen zij hardmaken dat de
zaken niet goed gaan en er iets moet veranderen?" Hij zei dat er bij het
"onderzoek" werd getracht "aan te tonen dat deze familie niet deugt",
maar dat hij er zeker van was dat "een paar klagers de vreugde van de
meerderheid niet zouden bederven". Hij spoorde iedereen aan "vertrouwen
in het Genootschap te hebben" en wees daarbij op alles wat bereikt was.
Op een gegeven moment zei hij nadrukkelijk en op emotionele toon dat de
veranderingen die sommigen met betrekking tot de Bethelfamilie, haar werk en
organisatie wilden doorvoeren, pas 'over zijn lijk' zouden worden
doorgevoerd.9
Voetnoot 9: Bij de weergave van deze uitspraken heb ik geput
uit aantekeningen; de uitspraken werden uiteraard door
telkens meer dan duizend mensen aangehoord.
In alle eerlijkheid tegenover Nathan Knorr
moet worden gezegd dat ik er niet aan twijfel dat hij geloofde dat de
toenmalige structuur de juiste was. Hij wist dat de vice-president, die de
meest gerespecteerde autoriteit van de organisatie was op wie hij zich kon
verlaten bij het behandelen van schriftuurlijke zaken, er ook zo over dacht.
Knorr was in wezen een vriendelijke, vaak hartelijke man. Als hij niet in
zijn rol van president was en de bijbehorende "pet" had afgezet, vond ik de
omgang met hem zeer plezierig. Zoals dat zo vaak gaat, stond zijn positie
het hem over het algemeen echter niet toe deze kant van zichzelf te laten
zien en was hij geneigd (nogmaals: ongetwijfeld vanwege zijn overtuiging dat
het Gods wil was dat hij die rol vervulde) zeer snel en krachtig te reageren
op elke schijnbare inbreuk op zijn gezag als president. Mensen leerden dan
ook om dit niet te doen. Toch betwijfel ik ten zeerste of Nathan wel akkoord
zou zijn gegaan met sommige van de harde maatregelen die het collectieve
lichaam als erfgenaam van zijn presidentile gezag later zou nemen.
Ik kan zijn gevoelens en reacties
begrijpen omdat ik vele jaren als bijkantooropziener heb gediend in
zowel Puerto Rico als de Dominicaanse Republiek, waar ik door de
organisatie werd gezien als de plaatselijke "topman" en de persoonlijke
vertegenwoordiger van de president. Doordat ik trachtte op basis van dit
beeld te handelen, was ik mij voortdurend van mijn "positie" bewust en
van de eis om die "positie" te handhaven. Het bleek echter dat het
streven om mijn leven naar dit concept van de organisatie in te richten,
voor anderen maar ook voor mijzelf niet plezierig was. Het leidde tot
situaties waar ik, gezien mijn aard, niet goed mee overweg kon, en na
een tijd gaf ik het op om de levensstijl van het hoofdkantoor na te
bootsen. Dit maakte mijn leven een stuk plezieriger en ik ondervond dat
dit uiteindelijk veel productiever en heilzamer was.
De laatst-aangehaalde woorden van de
president bleken bijna profetisch te zijn. Op het moment dat hij ze
uitsprak moet er in zijn hoofd al een kwaadaardige hersentumor aanwezig
zijn geweest, hoewel dit pas bekend werd nadat de reorganisatie een
fait accompli
was. De officiële voltooiing van de reorganisatie vond plaats op 1 januari
1976. Knorr stierf ongeveer anderhalf jaar later, namelijk op 8 juni 1977.
Het nogal luide verzet van de president werd
geëvenaard, en misschien nog wel overtroffen, door dat van de vice-president.
Op 7 september 1975 hield hij, zoals bij elke graduatie van een klas van de
zendingsschool Gilead gebruikelijk was, een lezing voor de leden van de
Bethelfamilie en voor genodigden (hoofdzakelijk familie en vrienden van de
afgestudeerden).
Fred Franz had een onnavolgbare, vaak
dramatische (zelfs melodramatische) manier van spreken. Wat nu volgt is
weliswaar een exacte weergave van zijn lezing, maar het geschrevene kan de
stembuigingen, het vuur, het overgebrachte gevoel, en zelfs zo nu en dan het
sarcasme, niet weergeven, hoewel dit allemaal tijdens het uitspreken ervan
te beluisteren was.
Uit zijn openingswoorden viel al op te
maken waar hij in zijn lezing naar toe wilde. Bij het lezen hiervan moet
men in gedachten houden dat juist op dat moment een door het Besturende
Lichaam formeel aangesteld comité bezig was een voorstel uit te werken
dat inhield dat de opleiding en aanstelling van, en het toezicht-houden op de
zendelingen zou moeten plaatsvinden onder leiding van het Besturende Lichaam
en niet onder leiding van de corporaties. Zijn beginwoorden luidden:
"Deze klas wordt uitgezonden door de Watch Tower Bible and Tract Society
of Pennsylvania, in samenwerking met de Watch Tower Bible and Tract
Society of New York, Incorporated. Welnu, de vraag die vandaag gesteld
wordt is: Welk recht heeft de Watch Tower Bible and Tract Society om
zendelingen naar het zendingsveld te sturen?... Wie heeft de Watch Tower
Bible and Tract Society of Pennsylvania gemachtigd zendelingen over de
gehele wereld uit te zenden?Wel, een dergelijke
uitdagende vraag kan ook opgeworpen worden ten aanzien van een eerdere
situatie. En die hangt samen met het feit dat de Watch Tower Bible and
Tract Society is opgericht door een man die een evangelist van
wereldformaat werd, een van de meest vooraanstaande evangelisten van
deze twintigste eeuw en iemand die in het bijzonder faam verwierf
tijdens zijn reis rond de wereld in het jaar 1912. Die man was Charles
Taze Russell uit Allegheny, Pennsylvania."
De corporatie stond duidelijk in de
schijnwerpers; het Besturende Lichaam werd niet genoemd. Natuurlijk had
niemand de "uitdagende vraag" gesteld waarover hij sprak. Waar het in
het Besturende Lichaam werkelijk om ging was de vraag of de lezing die
hij vier jaar eerder had gehouden, serieus genomen moest worden. Op zijn
eigen kenmerkende wijze ging hij echter verder:
"Welnu, ik heb mij over deze zaak verbaasd en jullie misschien ook. Hóé
precies werd Russell een evangelist? Wie had hem als evangelist
aangesteld?... Er waren destijds verscheidene religieuze instellingen in
de christenheid. Zo was er bijvoorbeeld de Anglicaanse kerk met haar
Regelgevende Lichaam en de Protestants-episcopaalse kerk met haar
Regelgevende Lichaam. Je had de Methodisten kerk met haar Conferentie en
de Presbyteriaanse kerk, waartoe Russell van huis uit behoorde, met haar
Synode. En tenslotte de Congregationalistische kerk waar Russell later
toe behoorde, met haar Centrale Gemeente.Maar Russell was
niet door zo'n toezichthoudend orgaan ... als evangelist of zendeling
aangesteld."
Door het noemen van deze "regelgevende
lichamen" met verschillende benamingen was hij erin geslaagd het Besturende
Lichaam indirect in de bespreking te introduceren zonder er met zoveel
woorden naar te verwijzen. (Hij had evengoed de Jezuïeten kunnen noemen die
een bestuursorgaan hebben dat in het Engels de naam Governing Body
(Besturend Lichaam) draagt.) Waar het hem echter om ging was dat een
dergelijk besturend lichaam niets had uit te staan met de oprichter van de
Wachttorencorporatie of enig gezag over hem uitoefende. Russell was
"onafhankelijk" en niet onderworpen aan enig besturend lichaam.
Het Besturende Lichaam had het "Comité van
Vijf" aangesteld en dit comité had voorgesteld permanente comités in het
leven te roepen om leiding te geven aan het wereldwijde werk. In dit licht
krijgen de volgende woorden uit de lezing van de vice-president extra
gewicht. Nadat hij had gesproken over de zeventig discipelen die door Jezus
waren uitgezonden, vertelde hij de examenklas:
"Welnu, wij moeten ons
geen illusie maken dat door het uitzenden van de zeventig evangelisten ...
dat door ze twee-aan-twee uit te zenden, de Heer Jezus Christus van elk van
deze twee een comité maakte, zodat de zeventig evangelisten vijfendertig
comités van twee personen vormden ... Jullie worden vandaag, na jullie
graduatie, uitgezonden als zendelingen... twee zendelingen worden naar
Bolivia gezonden, anderen, misschien vier, zes of acht zendelingen, worden
naar een ander land uitgezonden. Nou moeten jullie zendelingen niet denken,
omdat jullie met z'n tweeën worden uitgezonden of misschien met z'n vieren,
zessen of achten, dat jullie als een comité worden uitgezonden om het werk
in het land dat jullie is toegewezen over te nemen. Geen sprake van! Jullie
worden uitgezonden als individuele zendelingen om met elkaar en met het
bijkantoor van de Watch Tower Bible and Tract Society, dat de leiding heeft
over het werk in het land waar je als evangelist naar toe wordt gezonden,
samen te werken. Dus haal dat comité-idee niet in je hoofd..."
Het Besturende Lichaam "schitterde door
afwezigheid", het werd helemaal door de corporatie overschaduwd. Niemand had
gesuggereerd dat de zendelingen als "comités" moesten worden uitgezonden of
dat zij in de hun toegewezen landen "het werk moesten overnemen". Dát diende
slechts als middel om het idee van comités te introduceren, en om dit
concept vervolgens in diskrediet te brengen.
In zijn lezing sprak hij vervolgens over "de
evangelist" Filippus. Opnieuw kwam daarbij de vraag aan de orde "wie hem tot
een evangelist of zendeling had gemaakt".10
Voetnoot 10: Zie Handelingen
8:5-13; 21:8.
De vice-president wees op het verslag in
Handelingen hoofdstuk zes, waar de apostelen als lichaam het noodzakelijk
vonden zeven mannen aan te stellen, waaronder Filippus, om te zorgen voor de
verdeling van het voedsel zodat de klachten over achterstelling van bepaalde
weduwen zouden verminderen. Hij zei daarop:
"Welnu, als jullie McClintock and Strong's
Cyclopedia of Religious Knowledge erop naslaan zullen jullie zien
dat het werk dat de apostelen aan deze zeven mannen hadden toegewezen,
een 'half-seculier' werk genoemd wordt. De apostelen wilden dat
half-seculiere werk niet doen. Zij schoven het af op deze zeven mannen
en zeiden: 'Zorgen jullie daar maar voor. Wij gaan ons op gebed
en onderwijs richten.' Welnu, maakten deze twaalf apostelen van de Heer
Jezus Christus, door het afschuiven van de verantwoordelijkheid voor het
zorgen voor voedsel - maakten zij zichzelf daardoor tot louter
stromannen van de gemeente van God en van Jezus Christus? Zij
maakten zich daarmee absoluut niet tot stromannen, omdat zij zich op
geestelijke zaken toelegden."
Deze woorden van de
vice-president klonken de leden van het Besturende Lichaam, die al eerder
nadrukkelijk van de president te horen hadden gekregen dat het Besturende
Lichaam alleen de verantwoording droeg voor de "strikt geestelijke zaken" en
de rest aan de corporatie moest overlaten, bekend in de oren. Vreemd genoeg
echter hield ongeveer de helft van de mannen van het Lichaam zich acht uur
en veertig minuten per dag bezig met niets anders dan zo'n "half-seculier"
werk. Dan Sydlik en Charles Fekel werkten in de drukkerij. Leo Greenlees
hield zich op de afdeling van de secretaris-penningmeester bezig met
verzekeringen en dergelijke. John Booth hield toezicht op de keuken van
Bethel. Bill Jackson behandelde juridische zaken en documenten. Grant Suiter
was dag in dag uit bezig met financile zaken, investeringen, aandelen en
testamenten, en Milton Henschel en de president zelf (die de supervisie had
over alle werktoewijzingen) waren betrokken bij veel van het "half-seculiere",
administratieve werk waarvan de vice-president zei dat het diende te worden
"afgeschoven" op anderen.
Daarna werden de gebeurtenissen rond Paulus, de
bekeerde aulus, ter sprake gebracht: hoe hij na zijn bekering naar
Jeruzalem ging en daar slechts twee apostelen ontmoette en niet het gehele
lichaam van apostelen, en hoe hij uiteindelijk in Antiochië in Syri aankwam.
Terwijl hij beschreef hoe Paulus en Barnabas door de
heilige geest werden geroepen tot het zendingswerk, benadrukte de
vice-president voortdurend dat dit alles werd geleid vanuit de gemeente van
Antiochië (dus niet vanuit Jeruzalem waar het lichaam van
apostelen zich bevond).11
Hij zei:
Voetnoot 11: Men moet hierbij bedenken dat de leer van de
Getuigen omtrent een gezagsstructuur met een
"besturend lichaam" geheel gebaseerd is op de aanname dat er in bijbelse
tijden zo'n lichaam bestond,
dat vanuit Jeruzalem opereerde.
"En toen, plotseling, terwijl hij [Paulus] in
Antiochië diende, in Syrië, niet in Israel maar in Syrië, sprak Gods geest
tot die gemeente daar in Antiochië en zei: 'Nu, van alle dingen moeten
JULLIE, deze gemeente in Antiochië, jullie moeten deze twee mannen, namelijk
Barnabas en Saulus afzonderen voor het werk dat ik hen opgedragen heb.' En
zo gebeurde het dat de gemeente van Antiochië Paulus (of Saulus) en Barnabas
de handen oplegde en hen uitzond...en zij werden huns weegs gestuurd door de
heilige geest die werkzaam was via de gemeente van Antiochië, en zo begonnen
zij met hun eerste zendingsopdracht.
Jullie zien dus dat
de Heer Jezus Christus handelde als het Hoofd van de gemeente en dat hij
direct actie ondernam zonder ook maar iemand op aarde te raadplegen. En
zo handelde hij ten aanzien van Saulus en Barnabas, en zij waren beiden
apostelen van de gemeente te Antiochië."
Ik weet nog hoe ik
op dit punt van de lezing daar zat en bij mijzelf dacht: "Realiseert
deze man zich wel wat hij zegt? Ik weet waar hij op uit is: het
Besturende Lichaam minder belangrijk doen lijken om daardoor het gezag
van de corporatie en haar president hoog te houden. Maar is hij zich wel
bewust van wat hij zegt? Om zijn doel te bereiken ondergraaft hij geheel
en al de bewering en leerstelling dat er in de eerste eeuw een centraal
besturend lichaam bestond dat vanuit Jeruzalem opereerde en autoriteit
bezat om op elk gebied toezicht te houden op en leiding te geven aan
alle gemeenten van ware christenen op aarde, een concept dat door de
publicaties van het Genootschap in de geest van alle Jehovah's Getuigen
is ingeprent en waaraan de grote meerderheid van de Getuigen vandaag de
dag vasthoudt."
De vice-president
was echter nog lang niet klaar en hij benadrukte het idee met nog meer
overredingskracht. Na de afronding van de eerste zendingsreis van Paulus
en Barnabas te hebben beschreven, vervolgde hij met toenemende
intensiteit en gebruikmaking van effect:
"... en waar gingen ze naar toe, waar
brachten ze verslag uit? Hier staat het, je kunt het zelf lezen in de
laatste verzen van het veertiende hoofdstuk van Handelingen. Zij gingen
naar Antiochië terug, naar de gemeente aldaar, en het verslag zegt dat
ze daar alles tot in details vertelden; aan deze gemeente die hen voor
het uit te voeren werk aan de onverdiende goedheid van God had
toevertrouwd. Dáár brachten ze dus verslag uit. In het verslag lezen we ook dat ze niet
slechts voor korte tijd in Antiochië verbleven. Welnu, wat gebeurde er?
Plotseling gebeurde er iets waardoor Paulus en Barnabas op reis gaan naar
Jeruzalem. Wat is er aan de hand? Wat brengt hen naar Jeruzalem? Was het misschien het lichaam van de
apostelen of van de andere ouderlingen van Jeruzalem dat hen had
opgedragen daarheen te gaan en dat had gezegd: 'Luister eens! Ons is ter
ore gekomen dat jullie met z'n tweeën op zendingsreis zijn geweest en
daarna niet naar Jeruzalem zijn gekomen om aan ons verslag uit te
brengen. WETEN JULLIE WEL WIE WIJ ZIJN? Wij zijn de raad van Jeruzalem.
ERKENNEN JULLIE DE LEIDING VAN DE HEER JEZUS CHRISTUS NIET? Als jullie
niet snel hiernaartoe komen, zullen we disciplinaire maatregelen tegen
jullie nemen!
Is dat wat er staat? Welnu, stel dat ze zo
zouden hebben gehandeld jegens Paulus en Barnabas omdat zij aan de gemeente
die hen door de Geest had uitgezonden, verslag hadden uitgebracht, dan zou
de raad van apostelen te Jeruzalem en de andere ouderlingen van de Joodse
gemeente zichzelf geplaatst hebben boven Jezus Christus, die het Hoofd is."
Zijn beweringen waren
volkomen juist. Zij waren ook geheel in tegenspraak met de opvatting zoals
die in de publicaties van het Genootschap wordt uiteengezet, waarin wordt
geschetst hoe er in Jeruzalem een besturend lichaam zetelde dat als
vertegenwoordiger van Christus leiding gaf en het volledige - goddelijke -
gezag over alle christenen uitoefende. Dat vormt ongetwijfeld de reden
waarom, in tegenstelling tot andere toespraken van de vice-president, deze
lezing nooit als basis is gebruikt voor artikelen in het tijdschrift De
Wachttoren. Indien een individuele Getuige vandaag de dag een dergelijke
stelling zou verkondigen, zou dit beschouwd worden als afvallig, opstandig
gepraat. Als wij de woorden werkelijk toepassen zoals ze werden
uitgesproken, dan kan elke gemeente, indien zij gelooft dat Jezus Christus
en de heilige geest haar daarin leiden, eigen zendelingen uitzenden zonder
iemand in Brooklyn of op een bijkantoor te raadplegen. Ik twijfel er niet
aan dat dit snelle tegenmaatregelen zou uitlokken van het hoofdbureau van
het Genootschap en haar afdelingen. Het zou worden beschouwd als een
bedreiging voor haar centrale gezag. Iedere gemeente die dit zou doen, zou
met zoveel woorden worden gevraagd: "Weet je wel wie wij zijn? Erken je niet
dat de Heer Jezus Christus het Hoofd is en via ons werkt?" Alles wat hij in
die lezing zei was juist, volkomen juist. Maar blijkbaar was het, net als
met de beweringen die hij vier jaar eerder in de lezing over de "staart die
met de hond kwispelt" had gedaan, ook deze keer niet zijn bedoeling dat zijn
woorden volledig toegepast zouden worden. Behalve natuurlijk dat hij, door
naar Antiochië te verwijzen, een parallel probeerde te trekken met de
corporatie, die onafhankelijk van het Besturende Lichaam handelde.
In het vervolg van
de lezing werd aangetoond dat de werkelijke reden waarom Paulus en
Barnabas naar Jeruzalem gingen, zoals opgetekend in Handelingen
hoofdstuk vijftien, gelegen was in het feit dat er vanuit Jeruzalem
zelf een ernstig probleem voor de gemeente in Antiochië was gerezen.
Enkele mannen waren vanuit Jeruzalem naar Antiochië gekomen en hadden
daar moeilijkheden gemaakt over de kwestie van het houden van de wet en
de besnijdenis. De reis naar Jeruzalem was dus bedoeld om de leer van
deze onruststokers uit Jeruzalem recht te zetten.
Zijn betoog
voortzettend, besprak hij de tweede zendingsreis van Paulus met zijn
nieuwe partner Silas en benadrukte hij opnieuw dat zij vanuit de
gemeente van Antiochië werden uitgezonden, zodat "de gemeente van
Antiochië wederom werd gebruikt om zendelingen uit te zenden die in de
bijbelse geschiedenis zo'n voorname rol hebben gespeeld". Verder, dat
zij naar Antiochië terugkeerden en dat Paulus vanuit Antiochië
voor zijn derde reis inscheepte. Vervolgens vatte hij het verslag uit
het bijbelboek Handelingen samen met de woorden:
"Dus als we dit verslag van deze twee zeer
vooraanstaande zendelingen uit de bijbelse geschiedenis bestuderen, zien
we dat zij in het bijzonder door de Heer Jezus Christus, het Hoofd van
de kerk, werden uitgezonden, een feit dat de Watch Tower Bible and Tract
Society sinds haar oprichting heeft verdedigd en aanvaard. We zien dus
dat de Heer Jezus Christus het Hoofd van de kerk is en dat hij het recht
heeft om rechtstreeks te handelen zonder rekening te houden met andere
organisaties, ongeacht wie zij zijn. Hij is het Hoofd van de kerk. Wat
HIJ DOET kunnen wij niet aanvechten."
De laatste drie
zinnen van de vice-president geven het standpunt weer zoals dat door een aantal
Getuigen wordt ingenomen. Juist omdat zij dit standpunt innemen, worden zij
thans als "afvalligen" bestempeld. Nogmaals echter, de beweringen van de
vice-president moesten duidelijk niet zo letterlijk worden opgevat. Hij had
namelijk tegelijkertijd gezegd dat het betwisten van het gezag van de Watch
Tower Bible and Tract Society en haar president neerkwam op het betwisten
van de Heer Jezus Christus zelf. Hij geloofde niet dat het denken of
handelen van het door het Besturende Lichaam aangestelde "Comité van Vijf"
ook maar op enigerlei wijze de leiding van het Hoofd van de kerk kon
vertegenwoordigen, en wel om de eenvoudige reden dat hij geloofde dat Hij,
Jezus Christus, verantwoordelijk was voor het ontstaan van de corporatie en
via de corporatie handelde. Naar mijn mening sprak hij zichzelf op deze
punten tegen.
Dat hij hier in
zijn lezing uiteindelijk naar toe wilde, werd duidelijk toen hij bij de
kern van zijn betoog kwam en hij al deze punten op de huidige tijd
toepaste. Hij sprak over het optreden van Charles Taze Russell, hoe hij
een nieuw religieus tijdschrift begon, Zion's Watch Tower, en
stelde: "Wie verleende deze man de autoriteit om dat te doen?"
Vervolgens besprak hij hoe Russell de Watch Tower Bible and Tract
Society rechtspersoonlijkheid verschafte, waar hij aan toevoegde:
"En denk erom
vrienden, toen hij dat genootschap oprichtte, de Watch Tower Bible and
Tract Society, richtte hij geen NIETS-DOEND genootschap of organisatie
op."
De Heer Jezus
Christus en Gods geest hadden Russell aangesteld, zo zei hij, en stonden tevens
achter de oprichting van de corporatie, "dit actieve, iets-doend
Genootschap". De vice-president beschreef vervolgens de oprichting van de
Gileadschool. Hij wees erop dat het idee afkomstig was van de president van
de corporatie, dat de Bestuursraad steun betuigde toen deze hierover werd
ingelicht en dat de president het toezicht zou hebben over de school. Nathan
Knorr zat op het podium toen de vice-president zijn lezing hield en Fred
Franz maakte een gebaar in zijn richting terwijl hij de volgende opmerkingen
maakte:
"Zo zien jullie, beste vrienden, dat de
Bestuursraad van de corporatie van New York en die van Pennsylvania,
zoals destijds opgericht, respect hadden voor het ambt van
president en dat deze hun president niet behandelden als een starre,
bewegingloos gemaakte stroman die aan het hoofd staat van een
niets-doend genootschap."
Dat hij hier naartoe wilde, had ik al vanaf het
begin van zijn lezing vermoed. Zijn beweringen verrasten mij daarom
niet, hoewel de taal die hij gebruikte dat wel deed. Op dit punt
aangekomen, werd zijn betoog kalmer van toon en vervolgde hij met het
benadrukken van de betekenis van deze speciale dag, 7 september 1975,
door te zeggen:
"En weten jullie wat dat betekent? Volgens
deze agenda, een Hebreeuwse agenda uit Israël [hij wees daarbij op een
klein boekje dat hij in zijn hand hield], is het vandaag de tweede
dag van de maand Tishri in het maanjaar 1976, en weten jullie wat
dat betekent? Dat het vandaag op de dag van jullie graduatie op de kop
af de tweede dag is van het zevende millennium van 's mensen
bestaan hier op aarde. Is dat niet opmerkelijk? Is dat niet geweldig
[applaus hier] dat de openingsdag van het zevende millennium van het
menselijke bestaan wordt gekenmerkt door het uitzenden van de 59ste klas
van de Gileadschool door de Watch Tower Bible and Tract Society
overeenkomstig de bepalingen van zijn handvest.
Jehovah God heeft het Genootschap zeker gezegend, en door de vruchten
ervan is het een goedgekeurd werktuig in de hand van Jehovah God
geworden. Er is daarom geen reden om te twijfelen aan het recht en de
autoriteit van dit Genootschap om zendelingen uit te zenden.
En vrienden onthoudt dit: juist zoals de gemeente van Antiochië door God
is gebruikt om de twee meest vooraanstaande zendelingen van de eerste
eeuw uit te zenden, namelijk Paulus en Barnabas, zo wordt vandaag de
Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania in samenwerking met
die van New York, door God gebruikt om door te gaan met het uitzenden
van zendelingen.
Deze genootschappen zijn vastbesloten dit te blijven doen. Dit alles schenkt
veel, heel veel voldoening."12
Voetnoot 12: Na de toespraak kwam president Knorr aan het
woord. Zichtbaar aangegrepen en door emotie overmand
sprak hij grote waardering uit voor hetgeen was gezegd en ik ben ervan
overtuigd dat hij dit oprecht
meende. Hij hield vervolgens een aangename toespraak over het thema "Gezonde
taal".
Het was duidelijk dat
volgens de vice-president iemand "de handschoen in de ring had geworpen" om
de autoriteit van het presidentschap te betwisten. De "frontlinies" werden
door deze lezing zorgvuldig en nadrukkelijk aangegeven. De corporatie had
haar eigen soevereine gebied en dat was verboden terrein voor het Besturende
Lichaam. Het droevige effect van dit alles was dat velen die met hem in het
Besturende Lichaam zaten, onmiskenbaar in de rol van agressor werden
gedreven en openlijk tentoongesteld werden als mensen die geen respect
hadden voor het gezag waarmee de Heer Jezus Christus deze "goedgekeurde
vertegenwoordiger", de corporatie, had bekleed.
De aanwezige gasten, ouders en vrienden van de afgestudeerden, tastten over
het algemeen in het duister omtrent de achtergrond van veel uitspraken, de
uitval die in de lezing werd gedaan en de scherpe taal die af en toe werd
gebezigd. Bij de leden van de Bethelfamilie, die naar aanleiding van de
opmerkingen van de president en de vice-president aan de ontbijttafel, al
een vaag vermoeden hadden dat er moeilijkheden waren, werd het vermoeden nu
sterker dat er binnen het Besturende Lichaam inderdaad iets gaande was,
blijkbaar een strijd om de macht.
Een grotere
tegenstelling tussen deze lezing en die over de "staart die met de hond
kwispelt" van vier jaar eerder was nauwelijks denkbaar. Toch werden zij door
dezelfde man uitgesproken. Ik zou liegen als ik niet toegaf dat ik mij diep
verontrust voelde, en zelfs een beetje ziek, toen ik die dag de lezingenzaal
verliet. Het leek erop dat als dat wenselijk was, men Gods Woord kon
gebruiken om de ene bewering te ondersteunen, terwijl in een andere situatie
men datzelfde Woord kon gebruiken om een tegenovergestelde bewering te
ondersteunen. Dit verontruste mij meer dan alle andere aspecten van deze
zaak.
Zoals dat voor Nathan
Knorr gold, moet men ook van Fred Franz iets meer weten om zijn handelwijze
te kunnen begrijpen. Eind 1941 riep rechter Rutherford op zijn sterfbed in
Beth Sarim drie mannen bij zich: Nathan Knorr, Fred Franz en Hayden
Covington. Hij vertelde hen dat hij wilde dat zij na zijn dood het werk
zouden voortzetten en dat zij als medewerkers "bij elkaar moesten blijven".
Deze gang van zaken deed denken aan het "testament" van pastor Russell,
ofschoon in dit geval niet schriftelijk maar mondeling doorgegeven.
Toen Fred Franz twintig jaar later (in 1961) het boek
"Let Your Name Be Sanctified" schreef,13
zinspeelde hij hierop bij de bespreking van het
verslag over het overhandigen van Elia's profetenmantel ("ambtsgewaad" in de
Nieuwe-Wereldvertaling) aan zijn opvolger Elisa.14
Hij bracht het als een profetisch drama, en schreef:
Voetnoot 13: In het Nederlands uitgegeven in 1963 en getiteld
"Uw naam worde geheiligd". Vert.
Voetnoot 14:
2 Koningen 2:8, 11-14.
"Toen de
Verenigde Staten van Amerika op zondag 7 december 1941 in de Tweede
Wereldoorlog betrokken raakten, bevond Rutherford zich aan de westkust
van het land en mocht hij het bed niet meer verlaten. Twee mannen van
het gezalfde overblijfsel (één sinds 1913 en één sinds 1922) en één van
'de andere schapen' (sinds 1934) die op het hoofdbureau in Brooklyn
werkzaam waren, werden aan Rutherfords ziekbed, in het huis 'Beth Sarim'
te San Diego in Californië, ontboden. Op 24 december 1941 gaf hij deze
drie zijn laatste instructies. Jarenlang had hij de hoop gekoesterd te
mogen meemaken dat de getrouwe profeten, met inbegrip van Elia en Elisa,
zouden worden opgewekt en in Gods nieuwe wereld als koninkrijksvorsten
over de ganse aarde geïnstalleerd zouden worden (Psalm 45:16). Op
donderdag 8 januari 1942 stierf Rutherford echter, in de ouderdom van
tweeënzeventig jaar, als een getrouwe getuige van Jehovah God, volledig
toegewijd aan de belangen van Gods koninkrijk. Hij had er blijk van
gegeven in de opperste strijdvraag van de Universele Heerschappij
onbevreesd aan Jehovah's zijde te staan.
Achteraf bezien, blijkt dat het Elia-werk op dat ogenblik ten einde liep en
werd 'opgevolgd' door het Elisa-werk. Het was als toen Elia en Elisa door
middel van het scheiden van de wateren van de Jordaan naar de oostelijke
oever van de rivier waren overgestoken en in afwachting van het wegnemen van
Elia voortliepen."
15
Voetnoot 15: "Uw naam worde geheiligd",
blz. 331, 332.
Toen het Besturende Lichaam de voorgestelde
reorganisatie besprak, verwees de vice-president rechtstreeks naar deze door
rechter Rutherford op zijn sterfbed gedane aanstelling. Ik twijfel er niet
aan dat Fred Franz het idee had dat er toen een zekere "manteloverdracht"
plaats vond. Zoals gezegd, werd Rutherford als president door Nathan Knorr
opgevolgd. Hayden Covington, de fors gebouwde advocaat uit Texas die de
Jehovah's Getuigen in vele rechtszaken voor het Hooggerechtshof had
verdedigd, werd door Knorr tot vice-president benoemd. Dit ondanks het feit
dat Covington zichzelf destijds niet tot de "gezalfde" klasse rekende. (Het
laat zien dat zowel rechter Rutherford, als aanvankelijk ook Nathan Knorr,
het niet essentieel vonden dat men tot de "gezalfden" behoorde om het
wereldwijde werk te kunnen leiden.) Nadat er een paar jaar later brieven
waren binnengekomen met de vraag hoe dit kon, hadden Covington en Knorr
daarover met elkaar een gesprek, waarop Covington besloot zich terug te
trekken.
Dit blijkt uit zijn getuigenis tijdens de
Walsh-rechtszaak in Schotland.16
De persoonlijke relatie tussen Covington en Knorr
verslechterde in de loop van de tijd en uiteindelijk trok Covington zich ook
als medewerker van het hoofdbureau terug en begon een eigen praktijk.17
Na de terugtrekking van Covington als
vice-president in 1944, werd Fred Franz in dit ambt gekozen.
Voetnoot 16: Uit het officiële gerechtelijke rapport, blz. 387
en 388.
Voetnoot 17: Covington had een zware strijd tegen alcoholisme
gevoerd en was een ontwenningskuur begonnen toen
hij nog op het hoofdbureau diende. Hij onderging een tweede kuur in het
Speers Hospital in Dayton in
Kentucky nadat hij in de jaren zeventig was uitgesloten en kreeg
uiteindelijk het probleem onder controle.
Hij werd hersteld als Getuige en bleef tot aan zijn dood met de organisatie
verbonden.
Hoewel het aantal
"erfgenamen" na de overdracht van verantwoordelijkheden aan het sterfbed van
Rutherford van drie naar twee was geslonken (dat deze overdracht op die
manier plaatsvond bewijst trouwens dat er destijds geen "Besturend Lichaam"
actief was), was kennelijk nog steeds de overtuiging aanwezig dat er sprake
was van het vervullen van een profetische rol. Toen Fred Franz tijdens een
groot congres in 1978 in Cincinnati, Ohio, werd gevraagd om tot een gehoor
van meer dan 30.000 mensen over zijn levenservaringen als Getuige te spreken
(hij was op dat moment president van het Genootschap), verkoos hij het
grootste deel van de tijd te besteden aan de bespreking van zijn relatie met
de op dat moment niet meer in leven zijnde Nathan Knorr en benadrukte
daarbij in het bijzonder de woorden die Rutherford op zijn sterfbed tot hen
had gesproken. Door de wijze waarop Fred Franz de kwaliteiten van Knorr
beschreef en benadrukte dat hij Nathan Knorr tot het laatst toe "precies
zoals de rechter had aangedrongen" had bijgestaan, en hier trots op was, kan
zonder overdrijving worden gezegd dat de lezing het karakter van een lofrede
aannam.
Zijn visie dat hij
als opvolger "de mantel had overgenomen" komt misschien nog duidelijker
tot uiting in een opmerking die hij datzelfde jaar maakte tijdens een
vergadering van wat nu het Schrijverscomité van het Besturende Lichaam
genoemd wordt. Daarbij waren aanwezig: Lyman Swingle, Ewart Chitty,
Lloyd Barry, Fred Franz en ikzelf. Ed Dunlap was bezig met het schrijven
van een commentaar op de brief van Jakobus en Fred Franz had om
bijstelling verzocht van Dunlaps bespreking van Jakobus hoofdstuk drie,
vers 1, waar de discipel zegt:
"Niet velen van u moeten leraren worden,
mijn broeders, wetend dat wij een zwaarder oordeel zullen ontvangen."
Dunlap had geschreven dat dit duidelijk een
waarschuwing was tegen onbekwame personen die leraar wilden worden om op
de voorgrond te treden. Fred Franz wilde het grootste gedeelte van het
materiaal schrappen maar hij gaf niet aan waarom, behalve dan door
schriftelijk de vraag te stellen:
"Als Jezus sommigen heeft gegeven als
leraren, hoeveel gaf hij er dan? En aangezien het Jezus is die geeft,
hoe kon Jakobus de mannen dan vertellen: 'Niet velen van u moeten
leraren worden?' Hoe werd Jakobus zélf eigenlijk een leraar?"
Omdat ik was aangesteld om toe te zien op het
project ter ontwikkeling van het bijbelcommentaar, vroeg ik Fred Franz tijdens de
comitévergadering of hij zijn bezwaren wilde toelichten en of hij ons wilde
vertellen wat er volgens hem met deze tekst werd bedoeld. Hij zei dat
hij geloofde dat de betekenis ervan was dat het Gods wil was dat er maar een
paar mannen in de gehele christelijke gemeente zouden zijn die met recht
"leraren" genoemd konden worden. Ik vroeg hem wie dat in onze tijd zouden
kunnen zijn. Op rustige toon antwoordde hij:
"Wel, ik denk dat ik dat ben. Ik verblijf
nu al meer dan vijftig jaar hier op het hoofdbureau en ik ben gedurende
het grootste deel van die tijd actief betrokken geweest bij schrijfwerk
en het verrichten van onderzoek, dus ik denk dat ik dat ben. En... er
zijn over de gehele wereld nog een paar andere broeders die dat zijn."
Dit antwoord bracht bij mij wederom zo'n
schokeffect teweeg dat de woorden daardoor diep in mijn geheugen werden
gegrift. Ik was niet de enige die ze had gehoord omdat zij in het
bijzijn van de andere drie leden van het Schrijverscomité werden
uitgesproken. Door zijn opmerking hadden wij nu één leraar op aarde bij
naam geïdentificeerd: Fred Franz. Wie de anderen waren mochten wij
raden. Zoals ik Lyman Swingle daarna meer dan eens heb toevertrouwd,
speet het mij dat ik niet had doorgevraagd naar de namen van de andere
"leraren" van onze tijd. Maar door zijn antwoord was ik op dat moment
sprakeloos.
In hetzelfde materiaal waarin president Franz zijn bezwaren had
uiteengezet over het materiaal van Dunlap, had hij eveneens voorgesteld
om in het uit te geven bijbelcommentaar de volgende punten te laten
opnemen (ik citeer nu van bladzijde 2 van zijn voorstel):
"Hoe Jakobus zelf leraar werd weten wij
niet, wij lezen alleen dat zijn halfbroer, Jezus Christus, na zijn
opstanding aan hem was verschenen (1 Kor. 15:7; Hand. 1:14). Niet elke
opgedragen, gedoopte, christelijke man die 'een leraar wil worden' doet
dat vanuit egoïstische en ambitieuze motieven. Zo'n oprecht gemotiveerde
leraar was bijvoorbeeld de 27-jarige 'redacteur en uitgever' van het
tijdschrift Zion's Watch Tower and Herald of Christ's Presence in juli
1879 [pastor Russell]."
Dit riep herinneringen op aan zijn lezing tijdens
de graduatie van de Gilead-klas in 1975 toen hij duidelijk maakte dat
hij ervan overtuigd was dat pastor Russell door Jezus Christus
persoonlijk was uitgekozen om een speciale rol te vervullen.
Het materiaal van drie jaar later geeft aan dat hij
meende dat een dergelijke persoonlijke, individuele selectie door Jezus
Christus ook in andere gevallen voorkwam, met als resultaat dat er slechts
enkele uitverkoren personen werden aangesteld om als speciale "leraren" in
de gemeente te dienen.18
Voetnoot 18: Tijdens de vergaderingen van het Besturende Lichaam
bracht Karl Klein verscheidene malen naar voren
dat Fred Franz al vele jaren het "orakel" van de organisatie was. Weliswaar
zei hij dit met een glimlach,
maar het feit dat deze uitdrukking herhaaldelijk werd gebruikt gaf aan dat
dit niet louter scherts was.
Het hierboven
afgedrukte materiaal waarin Russell werd genoemd en dat als voorstel was
ingediend, werd echter niet in het boek opgenomen. Het materiaal dat in
Commentaar op de brief van Jakobus te vinden is op bladzijde 99 tot
bovenaan bladzijde 102 is in de plaats gekomen van Dunlaps werk. Het is door
mij zodanig herschreven dat aan de bezwaren van president Franz tegemoet
werd gekomen. In zeker opzicht was het een ontkenning van zijn visie, omdat
Jezus' woorden in Matthéüs hoofdstuk drieëntwintig, vers 8: "Maar gij moet u
geen Rabbi laten noemen, want één is uw leraar, terwijl gij allen
broeders zijt", volkomen tegengesteld leken te zijn aan het idee dat een
zeer klein aantal mensen een enigszins exclusieve groep van speciaal
geselecteerde "leraren" vormt, de weinige uitverkorenen. Het gedeelte dat ik
had herschreven kreeg de goedkeuring van het comité en werd als zodanig
gepubliceerd.
Er is nog een reden aan te wijzen voor de duidelijke tegenstelling tussen
bepaalde stoutmoedige en krachtige beweringen in de publicaties (zoals
gedaan in de artikelen over de "staart die met de hond kwispelt") en de
genomen maatregelen, die helemaal niet zo stoutmoedig en krachtig waren.
Deze ligt hierin dat de bestuurders van de corporatie vonden dat een kleine,
symbolische verandering of hervorming de plaats kon innemen van een grotere,
werkelijk betekenisvolle verandering.
Een voorbeeld hiervan
is het volgende. In 1971 had president Knorr besloten afstand te doen van
zijn alleenrecht de Bethelfamilie aan de ontbijttafel voor te zitten. Hij
wilde deze taak voortaan met de andere leden van de Bestuursraad delen.
Tevens had hij besloten dat zij roulerend mochten optreden als voorzitter
van de vergaderingen van het Besturende Lichaam. Deze weinig betekenisvolle
veranderingen werden gezien als bewijs dat de corporaties (en hun
bestuurders) daadwerkelijk onderworpen waren aan het Besturende Lichaam en
dat "de hond inderdaad met de staart kwispelde". Er had geen andere,
tastbare actie of ingrijpende verandering in de gezagsstructuur
plaatsgevonden, noch vond men het nodig om de indrukwekkende voorstelling
van zaken om te zetten in realiteit.
Het is duidelijk dat vooral Fred Franz de zaken zo kon
bezien omdat juist hij het was die verrassend genoeg al meer dan twintig
jaar eerder (in 1944) artikelen voor de Wachttoren had geschreven die al de
wezenlijke punten over ouderlingen en opzieners bevatten die ook in
het Hulp-boek naar voren werden gebracht.19
Toch werd er toen geen enkele verandering in de
structuur van de plaatselijke gemeenten doorgevoerd. Maar het was gezegd
en gepubliceerd en dat werd als voldoende beschouwd.
Voetnoot 19: The Watchtower,
15 oktober 1944
In de genoemde
artikelen werd 1944 als een gekenmerkt jaar in de bijbelse profetien
gepresenteerd, en wel hoofdzakelijk omdat men een wijziging had ingevoerd
waardoor het niet meer mogelijk was om zoals voorheen op basis van een
donatie van 10 dollar binnen de corporaties stemrecht te verwerven. In
plaats daarvan zouden maximaal 500 personen, die allen door de bestuursleden
van de corporatie waren uitgekozen, stemrecht hebben. Eenieder die wel eens
de jaarvergadering van het Wachttorengenootschap (waarin de bestuursleden
worden gekozen) heeft bijgewoond, weet dat het er uitermate routinematig toe
gaat en dat het stemmen grotendeels een formaliteit is. Het overgrote deel
van de stemgerechtigde leden is nagenoeg onwetend omtrent de gang van zaken
binnen de organisatie en heeft geen invloed, stem of zeggenschap ten aanzien
van haar beleid en programma's. Het eigenlijke zakelijke deel van de
vergadering duurt meestal niet langer dan een uur; daarna is het een jaar
wachten op de volgende.
Toch werd in de Wachttoren-artikelen van 1
december 1971 (die door Fred Franz waren geschreven) het invoeren van deze
wijziging met betrekking tot het stemrecht gepresenteerd als een gebeurtenis
die zo belangrijk was dat de hele uitleg van de profetie van Daniel acht
vers 14, waarin sprake is van 2300 profetische dagen waarin 'het heiligdom
in rechte staat zou worden hersteld', hierop gebaseerd werd. Ik betwijfel of
meer dan één op de duizend Getuigen, indien men hen vandaag de dag deze
tekst zou laten lezen, deze profetie in verband zullen brengen met het jaar
1944 en de destijds door de corporatie ingevoerde wijziging. Toch blijft dit
tot op de huidige dag de officiële uitleg van die profetie. Ook dit
voorbeeld laat zien hoe gemakkelijk men symbolische waarde kon geven aan een
betrekkelijk onbelangrijke gebeurtenis zodat deze een bijzondere betekenis
kreeg.
Op 15 augustus 1975
bood het Comité van Vijf uiteindelijk zijn bevindingen en aanbevelingen aan.
Namens het comité had ik een rapport van 45 pagina's opgesteld waarin ik de
historische en in het bijzonder de schriftuurlijke redenen had uiteengezet
voor de aanbeveling dat de (welbeschouwd) monarchistische structuur zou
moeten veranderen. Verder had ik een stuk van 19 pagina's opgesteld waarin
een stelsel van comités van het Besturende Lichaam werd geschetst. Elk
comité zou de leiding nemen over een bepaalde activiteit. De slotparagraaf
van het oorspronkelijke rapport luidde:
"Het Comité van
Vijf is bij alle beraadslagingen met veel gebed en zorgvuldige overdenking
te werk gegaan. Wij hopen oprecht dat de resultaten door de leiding van Gods
geest tot stand zijn gekomen en wij bidden dat zij het Lichaam tot steun
zullen zijn bij het komen tot een beslissing. Wij hopen dat de voorgestelde
wijzigingen, indien zij worden goedgekeurd, zullen bijdragen tot een nog
plezieriger en vreedzamer samenwerking tussen de leden van het Besturende
Lichaam en dat zij de spanningen helpen verdrijven die zo nu en dan in onze
vergaderingen aan de oppervlakte kwamen (Ps. 133:1; Jak. 3:17, 18). Wij
hopen tevens dat de voorgestelde wijzigingen, indien ingevoerd, zullen
leiden tot het versterken en het nog duidelijker tot uiting komen van de
leidinggevende positie van Christus Jezus en van de geest van echte
broederschap onder zijn discipelen. - Mark. 9:50."
Deze woorden drukten mijn oprechte gevoelens en hoop
uit. Ik zou niet weten hoe men uit deze woorden zou kunnen opmaken dat
hiermee de leiding van Christus Jezus over zijn gemeente werd betwist.20
Voetnoot
20: Het rapport werd begeleid door een brief geschreven door Leo
Greenlees. De brief bevatte o.a. de
volgende verklaring: "Onze aanbevelingen komen niet voort uit ontevredenheid
met het werk zoals dat
tot nu toe is uitgevoerd, maar uit het feit dat wij de richting die in de
bijbel en de Wachttoren-artikelen
wordt aangegeven, serieus willen nemen. Wij geloven dat de weg die wij
moeten inslaan eerst dan
duidelijk wordt wanneer wij ons op schriftuurlijke beginselen verlaten."
Het materiaal werd aan het Besturende Lichaam
voorgelegd en in de vergadering van 10 september 1975 werd duidelijk dat de
overgrote meerderheid voorstander was van de aanbevolen fundamentele
veranderingen. Er werd echter een tweede Comité van Vijf aangesteld om de
laatste aanpassingen te maken.21
Het Lichaam vroeg noch de president, noch de
vice-president in dit comité zitting te nemen, omdat zij hun positie
duidelijk kenbaar hadden gemaakt.
Voetnoot 21: Dit tweede comité was samengesteld uit Milton
Henschel, Ewart Chitty, Lyman Swingle, Lloyd Barry en
Ted Jaracz.
De president sprak op dat moment eigenlijk alleen nog
zijn twijfel uit over de praktische haalbaarheid van de verandering. De
vice-president maakte echter duidelijk dat hij de presentatie zag als een
"aanval op het presidentschap". Toen men hem de motie van de president
voorlas, antwoordde hij dat broeder Knorr deze verklaring had afgelegd omdat
hij "onder druk was gezet".
Lyman Swingle gaf aan dat hij ervan overtuigd was dat alle leden van het
Lichaam respect voor de president hadden en hem niet beschouwden als "een
starre, bewegingloos gemaakte stroman van een niets-doend genootschap",
waarmee hij de woorden van de vice-president tijdens de graduatie citeerde.
Hij benadrukte dat de president ook binnen de voorgestelde structuur nog
steeds zijn energie, gedrevenheid en initiatief zou kunnen aanwenden.
Tijdens het verdere verloop van de discussie bleef de vice-president
volhouden dat het rapport van het Comité van Vijf een aanval was op het
presidentschap. Hij zei dat hij bij de komende jaarvergadering vóór
continuering van de macht van de corporatie zou stemmen en voegde eraan toe
dat hij in zijn lezing tijdens de graduatie van de Gilead-klas hierop was
ingegaan omdat hij zich hiertoe jegens de broeders verplicht voelde zodat ze
niet zouden gaan denken dat ze "om de tuin" werden geleid.
Het tweede comité kwam tot een afronding van de
aanbevelingen die het deed en legde deze voor op 3 december 1975, waarna de
kwestie werd afgesloten met een laatste stemming.22
De voorzitter vroeg om het opsteken van handen. Op
twee na stak iedereen zijn hand op om de motie waarin voor invoering van de
aanbevelingen werd gepleit, te steunen. De twee personen die hun hand niet
opstaken waren de president en de vice-president.
Voetnoot 22: Ongeveer de enige verandering die het tweede
comité in de aanbevelingen van het eerste had
aangebracht, bestond hierin dat er, naast het roulerende voorzitterschap van
elk voorgesteld comité van
het Besturende Lichaam, nog een permanente "cordinator" van het comité
diende te zijn.
De volgende dag kwam
het Lichaam opnieuw bijeen. De vice-president zei dat hij de vorige dag niet
had deelgenomen aan de bespreking omdat hij "er niets mee te maken wilde
hebben". Deelname aan de bespreking zou hebben betekend dat hij het ermee
eens was en hij kon dat niet met zijn "geweten in overeenstemming brengen".
Herhaaldelijk noemde hij Nathan Knorr de "voornaamste bestuurder" van het
Genootschap, de "voornaamste bestuurder van het volk des Heren op aarde", en
zei: "Jezus Christus is niet zelf hier op aarde en daarom maakt hij gebruik
van vertegenwoordigers om zijn wil uit te voeren".
Dan Sydlik, een
breedgeschouderde man van Slavische afkomst en met een zware stem, zei: "Ik
zou het zeer op prijs hebben gesteld wanneer broeder Knorr of broeder Franz
zich tot de Schrift, of zelfs maar tot de publicaties hadden gewend om hun
opvatting te onderbouwen, maar dat is niet het geval geweest." Leo Greenlees
merkte op dat als alle gemeenten zich gaarne aan de leiding van het
Besturende Lichaam onderwierpen, waarom de corporaties dat dan ook niet
zouden doen?
De president beperkte
zich in zijn commentaar voornamelijk tot de opmerking dat hij had gedacht
dat de corporatie "naast" het Besturende Lichaam zou gaan functioneren maar
dat de corporatie nu overeenkomstig de voorgestelde regeling daaraan
ondergeschikt werd gemaakt. Hij voegde daaraan toe: "Hetgeen waarschijnlijk
juist is." De vice-president zei dat hij eveneens had gedacht dat de twee
organisaties naast elkaar zouden gaan functioneren (misschien zoals Antiochi
en Jeruzalem?) en zei: "Ik heb nooit voor ogen gehad wat het Besturende
Lichaam nu wil gaan doen."
Het was duidelijk dat
de president en de vice-president hun oppositie handhaafden. Zichtbaar
gemotioneerd en met geforceerde stem smeekte Lloyd Barry hen om mee te
werken teneinde unaniem tot een beslissing te komen, omdat duidelijk was dat
de zaak toch zou worden aangenomen.
Opnieuw werd er gestemd
en deze keer stak president Knorr zijn hand op, waarna de vice-president
zijn voorbeeld volgde.
Vier jaar later,
tijdens een vergadering van het Besturende Lichaam in 1979, verklaarde Fred
Franz, inmiddels president geworden, dat hij destijds vóór de verandering
had gestemd omdat hij "onder druk werd gezet". Dat klopte. Toen Nathan Knorr
toegaf, voelde Fred Franz zich verplicht hem daarin te volgen. Hij zei
verder dat hij de verandering destijds niet had gewild en dat hij vanaf dat
moment "alleen nog maar toegekeken had" om te zien wat eruit voort zou
komen.
Het onderstaande
schema, ontworpen door het tweede Comité van Vijf, toont de structuur die
inging op 1 januari 1976.
John Booth, lid van het
eerste Comité van Vijf en afkomstig uit een agrarisch gebied van de staat
New York waar hij vroeger landbouwer was geweest, een zachtmoedig man die
diep over de dingen nadacht maar doorgaans moeite had om zijn gedachten goed
onder woorden te brengen, omschreef waarschijnlijk het best wat er met de
corporatie was gebeurd. Tijdens een van de eerste vergaderingen van het
Comité van Vijf had hij gezegd:
"Een corporatie is
niets anders dan een wettelijk instrument. Het is als een pen die op je
bureau ligt. Wanneer ik de pen wil gebruiken, pak ik hem op. Als ik klaar
ben, leg ik hem eenvoudigweg weer neer totdat ik hem opnieuw nodig heb."
Dit nu werd de positie van de Watch Tower Bible and
Tract Society of Pennsylvania en haar ondergeschikte corporaties. Daarmee
was de macht van het presidentschap sterk verminderd, waardoor deze
ambtelijke functie in feite alleen nog maar juridische betekenis had.
Na de dood van Nathan
Knorr, boog het Besturende Lichaam zich over de keuze van zijn opvolger. De
geschiktste kandidaten waren vice-president Franz en Milton Henschel. Deze
laatste had nauw met Knorr in zijn bestuursfunctie samengewerkt. Henschel
stelde voor dat Fred Franz president zou worden, hetgeen daarop unaniem werd
aangenomen. Toen de opvolging van Knorrs positie als "coördinator" van het
Uitgeverscomité aan de orde kwam, leek Henschel de meest voor de hand
liggende kandidaat te zijn. Fred Franz, inmiddels president, sprak zich
echter uit ten gunste van Lloyd Barry. De verstandhouding tussen Knorr en
Henschel was de laatste jaren slecht geweest en in een gesprek met het
eerste Comité van Vijf had Knorr indirect te kennen gegeven dat hij Barry de
meest geschikte persoon vond om, indien nodig, zijn werk (als president)
over te nemen. Klaarblijkelijk zag Fred Franz hierin een overeenkomst met de
instructies die rechter Rutherford op zijn sterfbed had gegeven en had hij
het gevoel dat ook hier sprake was van een soort overdracht van de "mantel"
aan Barry. Het Lichaam stemde echter voor Henschel in die positie.
In een artikel in het tijdschrift Time, waarin de verkiezing van Fred
Franz tot president werd besproken, werd gesteld:
"Hoewel weinigen zijn naam kennen, heeft hij meer dan pauselijke macht
verworven over 2,2 miljoen zielen over de hele wereld."23
Voetnoot 23: Aangehaald uit het boek Branch Office Procedure,
blz. 5 en 6, een leidraad voor alle bijkantoren die
op dat moment van kracht was.
Een paar jaar
eerder was dit nog juist geweest. Op dat moment sloeg dit de plank echter
behoorlijk mis. Het ambt van president, hoewel nog steeds omgeven door een
zekere mate van prestige en aanzien, was nu niet langer meer het wereldwijde
instituut van macht dat het was geweest. Slechts weinig mensen buiten het
Lichaam beseften welke ingrijpende veranderingen er hadden plaatsgevonden.
Indien de president
inderdaad pauselijke macht had gehad, zij het dan zonder de pracht en praal
ervan, dan waren de bijkantooropzieners te vergelijken geweest met
aartsbisschoppen, want elk van hen was immers "de presiderende bedienaar van
het christendom voor en binnen het gebied waarover hij is aangesteld".24
Ook hierin kwam verandering toen de
verantwoordelijkheid werd overgenomen door de bijkantoorcomités.
Voetnoot 24: Time,
11 juli 1977, blz. 64.
De jaren 1976 en 1977 hebben enkele aangename
momenten gebracht. Alles leek erop te wijzen dat er op het hoofdbureau
een ander klimaat ging heersen, een sfeer van grotere broederschap,
openheid en gelijkheid. Sommigen trokken een vergelijking met het
"venster" dat paus Johannes XXIII in de Katholieke Kerk had open gezet
om "frisse lucht binnen te laten".
De nieuwe comités van het Besturende Lichaam voerden een aantal
veranderingen door die de leefomstandigheden van de Bethelfamilie, zowel
in Brooklyn alsook op de meer dan negentig bijkantoren, verbeterden.
Meer aandacht werd geschonken aan de financiële noden van de zogenoemde
"gewone" medewerkers en er werden voorzieningen getroffen voor de
bijzondere behoeften van vrouwen en ouderen. In 1976 werd een aantal
vergaderingen gehouden met gerespecteerde en gewaardeerde mannen uit
diverse categorieën.
Vertegenwoordigers van alle bijkantoren werden als
eersten uitgenodigd, daarna reizende vertegenwoordigers uit de Verenigde
Staten en tenslotte werden de gemeente-ouderlingen, die elk de verschillende
gebieden van de Verenigde Staten vertegenwoordigden, uitgenodigd om naar
Brooklyn te komen.25
In alle bijeenkomsten heerste er een vrijheid van spreken en meningsuiting
die door de meesten als verfrissend werd ervaren en duidelijk verschilde van
wat zij in het verleden hadden meegemaakt.
Voetnoot 25: Peter Gregerson uit Gadsden, Alabama, was een van
de genodigden. De maaltijd die ik een aantal jaren
later met hem had, leidde tot mijn uitsluiting.
Ik vermoed dat veel van
dit alles niet tot de plaatselijke gemeenten is doorgedrongen. Aan de vele
suggesties van deze mannen werd nagenoeg geen uitvoering gegeven. Toch gaven
veel Getuigen, althans gedurende bepaalde tijd, van hun waardering blijk
voor het feit dat de nadruk in de publicaties meer kwam te liggen op de
autoriteit van de Schrift en het gezag van Jezus Christus, en minder op de
autoriteit van een menselijke organisatie. Over het algemeen hadden zij het
gevoel dat er voor een gematigder, evenwichtiger en medelevender benadering
werd gekozen. Zoals iemand die al geruime tijd tot de Getuigen behoorde, het
uitdrukte: "Ik had normaal het gevoel dat ik dingen moest doen; nu
merk ik dat ik ze wil doen."
Het veranderde klimaat was ook te bespeuren in de vergaderingen van het
Besturende Lichaam. Het verstrijken van het jaar 1975, waarover zoveel was
gepubliceerd zonder dat het jubeljaarmillennium, zoals was gehoopt, was
aangebroken, heeft zonder twijfel ertoe bijgedragen dat men zich wat
bescheidener ging opstellen, hetgeen duidelijk te merken was aan een minder
dogmatische houding. Het stemgedrag weerspiegelde een grotere
voorzichtigheid om mensen nieuwe gedragsregels op te leggen en weerspiegelde
een grotere terughoudendheid om bepaalde handelingen te categoriseren als
"overtredingen waarop uitsluiting staat", hoewel in zulk soort kwesties de
stemming nooit unaniem was.
In de loop van dat jaar (1976) begon de gezondheid van
Nathan Knorr te verslechteren. Zolang hij echter nog in staat was aanwezig
te zijn, nam hij aan de besprekingen deel. Hoewel hij duidelijk niet
gelukkig was met de ingevoerde veranderingen, werkte hij toch mee en stelde
hij zich over het algemeen meegaand en behulpzaam op. Zijn bijdragen aan de
discussies zorgden er soms voor dat extreme standpunten geen kans kregen.
Deze bijdragen, hoewel zelden op schriftuurlijke argumenten gebaseerd,
lieten zien dat hij gewend was de zaken vanuit het gezonde verstand te
benaderen. Gedurende het grootste deel van deze periode gaf vice-president
Franz er de voorkeur aan te luisteren. Slechts zo af en toe mengde hij zich
in de discussie. Meestal echter bewaarde hij zijn opmerkingen tot het eind
van de discussie, vlak voordat er gestemd werd.
Op dat moment was (op grond van de individuele bijdragen) de heersende
mening duidelijk geworden en bleken zijn opmerkingen vaak tegengesteld te
zijn aan de opvatting van de meerderheid. Het veranderde denken van het
Lichaam gedurende deze periode bleek duidelijk uit het feit dat de
uitgebrachte stemmen veelal tegengesteld waren aan de uitlatingen van de
vice-president, hoewel er soms verschuivingen te zien waren als gevolg van
de op het laatste ogenblik gemaakte opmerkingen van zijn kant.
Hij gaf echter in het algemeen nauwelijks zijn mening te kennen
voordat er om het
gebruikelijke opsteken van handen werd gevraagd.
Zoals uit de officiële notulen blijkt, was een lang niet ongebruikelijke
stemverhouding "zestien [of hoeveel het er ook mochten zijn] vóór; één
onthouding", namelijk die van de vice-president. Dit was het gewone beeld
als het ging om zaken die te maken hadden met veranderingen in het beleid
ten aanzien van de zogenoemde "uitsluitingszaken". Over materiële of
semi-materiële zaken (zoals de aankoop van bezittingen, huisregels, e.d.) of
over benoemingen van medewerkers in de bijkantoorcomités, werd daarentegen
doorgaans unaniem beslist.
Toen de nieuwe
structuur eenmaal was doorgevoerd, kon ik maar moeilijk geloven dat een
dergelijk grote verandering in de machtsstructuur daadwerkelijk had
plaatsgevonden, vooral met het oog op de hevige tegenstand van de kant
van de meest vooraanstaande mannen in de organisatie, alsmede van enkele
van hun aanhangers buiten het Lichaam. Het was mijn vurige hoop dat het
"de-regulerende", emancipatorische effect van de verandering zou leiden
tot meer gematigdheid, tot een vermindering van dogmatisme, tot een
grotere bezorgdheid voor individuen met hun eigen persoonlijke
omstandigheden en problemen en misschien op een dag tot het verdwijnen
van de autoritaire benadering die zoveel regels had opgeleverd en die
uitging van een grote mate van toezicht over het persoonlijk leven van
mensen.
Enkele dingen
daarvan zijn, zoals opgemerkt, ook daadwerkelijk gerealiseerd. Zij waren
tijdelijk. Binnen ongeveer twee jaar daarna werd het - zoals een kil
herfstbriesje aankondigt dat koudere perioden in aantocht zijn -
langzaamaan duidelijk dat een zeer resolute terugkeer naar vroegere
benaderingswijzen op handen was.
©
Copyright Raymond Franz