Het Besturende Lichaam -- hoofdstuk 3
De
bovenstaande uitspraak van Paulus kwam herhaaldelijk in mij op in
de periode van negen jaar waarin ik deel uitmaakte van het Besturende
Lichaam van Jehovah's Getuigen. Ik zou willen dat alle Jehovah's Getuigen
eens zouden kunnen ervaren wat het betekent hiervan deel uit te maken.
Misschien dat zij dan in staat zijn te begrijpen wat met woorden alleen niet
over te brengen is.
Om duidelijk te maken wat het Besturende Lichaam is: Jehovah's Getuigen
geloven dat Christus Jezus zijn gemeente voedt en bestuurt door middel van
een "getrouwe en beleidvolle slaaf"-klasse. Deze klasse is samengesteld uit
een "overblijfsel" van de 144.000 personen die gezalfd zijn als erfgenamen
van zijn hemelse koninkrijk.1
Van deze klasse
treedt echter een zeer klein aantal personen op als Besturend Lichaam, dat
de bestuurlijke aangelegenheden vervult voor de circa 8700 hedendaagse
"gezalfden" waaruit het is genomen, maar ook voor de circa vijf miljoen
andere personen die zich bij de gezalfden hebben aangesloten en niet als
"hemelse erfgenamen" worden gezien.
Voetnoot 1: De
uitdrukking "getrouwe en beleidvolle slaaf" komt uit Jezus' gelijkenis in
Matthéüs 24:45-47;
het getal 144.000 uit Openbaring 7:4 en 14:3.
Toen ik in 1971 lid werd van het uit elf leden bestaande Besturende Lichaam2
(dit aantal groeide in 1977 uit tot achttien en ligt heden ten dage op
tien), leek dit mij een enorme verantwoordelijkheid. De vergaderingen vonden
wekelijks plaats, en nadat ik er een paar had bijgewoond bleek dat het er
heel anders toeging dan ik had verwacht.3
Voetnoot 2: Op dat
moment hadden in het Lichaam zitting: Nathan Knorr, Fred Franz, Grant Suiter,
Thomas Sullivan,
Milton Henschel, Lyman Swingle, John Groh (tevens de bestuursleden van het
Wachttorengenootschap) en
verder William Jackson, Leo Greenlees, George Gangas en Raymond Franz.
Inmiddels zijn overleden: Sullivan, Groh, Knorr, Jackson, Suiter, Greenlees
en Fred Franz.
Voetnoot 3: Het Besturende Lichaam komt iedere woensdag in
voltallige zitting bijeen.
Kort tevoren was een regeling ingegaan waarbij het voorzitterschap
rouleerde. Vice-president Fred Franz was dat jaar voorzitter. De president
van de corporatie, Nathan Knorr, bepaalde echter wat raadzaam was om met het
Lichaam te bespreken. Over het algemeen was het pas staande de vergadering
dat wij kennis namen van de zaken die besproken moesten worden. Een aantal
weken lang behelsden deze bijeenkomsten niets anders dan het doornemen van
lijsten waarin reizende vertegenwoordigers in de verschillende landen werden
voorgedragen. Hierbij werden naam, leeftijd, doopdatum, of de persoon wel of
niet tot de "gezalfden" behoorde en het aantal jaren volle-tijddienst
voorgelezen. In bijna alle gevallen waren het slechts namen voor ons; zelden
kenden wij de mensen om wie het ging persoonlijk. Nadat wij geluisterd
hadden naar het oplezen van dergelijke lijsten afkomstig uit Suriname of
Zambia of Sri Lanka, was het dus de bedoeling dat wij over de aanstelling
van deze mensen stemden. Ik herinner mij dat Thomas Sullivan (gewoonlijk
"Bud" genoemd) destijds ruim tachtig was. Hij was bijna blind en had een
zwakke gezondheid. Regelmatig viel hij tijdens de vergadering in slaap en
wij vonden het een beetje gênant om hem wakker te maken en hem te vragen
zijn stem uit te brengen over zaken die aan hem voorbijgegaan waren. Soms
duurde de hele vergadering maar kort. Van één ervan kan ik me nog herinneren
dat deze, inclusief het openingsgebed, slechts zeven minuten duurde.
Van tijd tot
tijd bracht president Knorr wat "probleemcorrespondentie" mee waarin het
ging om het gedrag van individuele Getuigen. Het Lichaam moest dan beslissen
welk standpunt er ten opzichte van deze personen moest worden ingenomen.
Betrof het gedrag dat om uitsluiting vroeg, mildere maatregelen, of moest er
niets ondernomen worden? In die tijd (en dat was zo tot 1975) moesten alle
beslissingen unaniem genomen worden. Na discussie werd er een motie
opgesteld en als men het over de formulering ervan eens was vroeg de
voorzitter ons de handen op te steken. Wanneer de stemming niet unaniem was
doordat zo nu en dan sommigen een motie niet steunden, werd er doorgaans
naar een compromis gezocht dat wél unaniem aangenomen kon worden. Onder
dergelijke omstandigheden spreekt het vanzelf dat men een zekere druk voelt
om zich naar de meerderheid te richten om niet uit de toon te vallen. Er
waren stemmingen waarbij ik mijn hand niet opstak, maar in de regel sloot ik
me bij de meerderheid aan. In de weinige gevallen waarin mijn tegenstem
ertoe leidde dat iemand een compromisvoorstel deed, stemde ik gewoonlijk
dáármee in en koos ik de zijde van de meerderheid, zelfs als het voorstel
mij ook niet geheel juist leek. Het leek noodzakelijk om zich bij de
meerderheid aan te sluiten wanneer een zaak beslist móést worden en het de
bedoeling was knopen door te hakken in plaats van op een patstelling uit te
komen. Er begonnen echter kwesties aan de orde te komen die dit steeds
moeilijker voor mij maakten.
Naarmate de weken voorbijgingen werden er discussies gevoerd over
onderwerpen als de vraag of een vader ouderling kan zijn als hij toestaat
dat zijn zoon of dochter al op achttienjarige leeftijd trouwt, of iemand
geschikt is om ouderling te zijn als hij goedkeurt dat zijn zoon of dochter
een hogere opleiding volgt 4,
of iemand geschikt is om ouderling te zijn als hij onregelmatige diensten
heeft en soms gemeentevergaderingen mist, of ouderlingen indirecte bewijzen
van overspel dan wel de bewering van een vrouw dat haar man overspel aan
haar bekend heeft, kunnen accepteren, en of op grond hiervan voldoende
schriftuurlijke basis aanwezig is om te scheiden en te hertrouwen, of een
scheiding schriftuurlijk aanvaardbaar is in een situatie waar weliswaar van
overspel sprake is, maar waar de schuldige in plaats van de onschuldige
partij om echtscheiding vraagt5
, of een scheiding die op andere gronden dan overspel is aangegaan, geldig
is wanneer er, nadat de scheiding is uitgesproken, bewijzen aan het licht
komen van overspel dat voor de scheiding is gepleegd (en wat als
na een dergelijke scheiding overspel wordt gepleegd?), of een
onschuldige huwelijkspartner die seksuele betrekkingen heeft met zijn of
haar overspelige partner (nadat deze daarvan bekentenis heeft gedaan),
daarmee het recht verliest te scheiden en vervolgens te hertrouwen, of het
voor een Getuige gepast is een geldboete te betalen als deze boete is
opgelegd vanwege een overtreding van een wet in verband met het
predikingswerk of vanwege het standpunt dat wordt ingenomen om aan het
geloof van de Getuigen vast te houden6,
of het juist is via het Rode Kruis voedsel te sturen of andere vormen van
humanitaire hulp te verlenen (waar het om ging is dat het kruis een
religieus symbool is, waardoor het Rode Kruis een bepaald religieus karakter
zou hebben; er ontstond hierover een langdurige discussie die in een
volgende vergadering moest worden voortgezet), of het wel juist is als het
Genootschap via dubieuze kanalen geld in bepaalde landen binnensluist (zoals
bijvoorbeeld in Indonesië gebeurde) waardoor de Amerikaanse dollar meer
opbrengt en wetend dat de wetten in het desbetreffende land dit niet
toestaan en ook of men bepaalde apparatuur in een land kan invoeren zonder
de hoge invoerrechten te betalen die door de wet worden opgelegd, of
Getuigen die bij een vakbond zijn aangesloten mogen deelnemen aan een
verplichte staking en of zij als alternatief voor een opdracht als stakers
te gaan posten, een vakbondsopdracht om schoonmaakwerk te doen in de
gebouwen of op de terreinen van de bond mogen accepteren, of Getuigen gehoor
mogen geven aan een oproep voor militaire dienst die niets anders inhoudt
dan het werken op de katoenvelden (dit gebeurde in Bolivia).
Voetnoot 4: Het
volgen van een hogere opleiding wordt over het algemeen afgeraden, omdat dit
het geloof zou
ondermijnen en immoraliteit zou bevorderen.
Voetnoot 5: Tot op dat moment gold de regel dat een echtscheiding
alleen schriftuurlijk juist was als de onschuldige
partij de eiser was.
Voetnoot 6: De regel luidde dat een dergelijke boete niet betaald
moest worden, omdat het in deze situatie een
toegeven van schuld zou zijn, en er daarom sprake zou zijn van een compromis
aangaande iemands
onkreukbaarheid. Deze regel is inmiddels gewijzigd.
Dit is slechts
een kleine greep uit de onderwerpen die gedurende de eerste twee jaren
waarin ik lid was van het Besturende Lichaam, werden besproken. Het effect
van onze beslissingen op het leven van anderen was dramatisch. In kwesties
van bijvoorbeeld echtscheiding fungeerden gemeente-ouderlingen als een soort
religieuze rechtbank. Als zij niet van de geldigheid van een echtscheiding
overtuigd waren, werd iemand die de scheiding toch doorzette en later
hertrouwde, uitgesloten.
Een kwestie die
hiervoor niet is genoemd, maar die tot uitgebreide discussies aanleiding
gaf, betrof een echtpaar uit Californië. In hun slaapkamer waren lectuur en
foto's over ongebruikelijke seksuele praktijken aangetroffen. (Ik herinner
mij niet dat ons werd verteld hoe degene die dit had gemeld eigenlijk
toegang had gehad tot de slaapkamer van het echtpaar.)
Onderzoek en ondervraging door de plaatselijke ouderlingen bevestigden dat
het echtpaar er andere manieren van seksuele omgang op nahield dan alleen
genitale gemeenschap7 De
ouderlingen richtten zich schriftelijk tot Brooklyn en het Besturende
Lichaam moest beslissen of er actie tegen het echtpaar moest worden
ondernomen, en zo ja, welke.
Voetnoot 7: In een artikel in De
Wachttoren van 1 april 1970 (blz. 221) werd voor het eerst de aandacht
gevestigd op
dergelijke vormen van seksuele omgang, waarbij deze vrij uitvoerig aan de
orde kwamen. Dit maakte
ouderlingen ongetwijfeld gevoelig voor meldingen van dergelijk gedrag en was
zeer waarschijnlijk de directe
aanleiding voor déze melding van de slaapkamergeheimen van mensen.
Tot op het moment dat de brief die ochtend aan ons werd voorgelezen, had
niemand van ons, behalve de president, gelegenheid gehad om over de kwestie
na te denken. Toch werd binnen een paar uur het besluit genomen dat het
echtpaar moest worden uitgesloten. Daarna werd dit als een officiële
gedragsregel gepubliceerd die van toepassing was op iedereen die zich tóch
aan dergelijke praktijken overgaf.8
Voetnoot 8: Zie De Wachttoren
van 15 februari 1973, blz. 126 en 127 en The Watchtower van 15 november
1972,
blz. 703 en 704.
Het gepubliceerde materiaal werd op een dusdanige wijze begrepen en
toegepast, dat huwelijkspartners zich in het algemeen verplicht voelden de
ouderlingen in te lichten als dergelijke praktijken in hun huwelijk
plaatsvonden of zich aan het ontwikkelen waren, hetzij met wederzijdse
instemming, hetzij op initiatief van een van beiden. (In deze laatste
situatie werd er verwacht dat, indien degene die het initiatief nam niet
zelf de ouderlingen wilde inlichten, de ander dat moest doen.) Het nalaten
om met zo'n kwestie voor de dag te komen wordt over het algemeen gezien als
een teken van een weinig berouwvolle houding en kan een argument zijn om
iemand uit te sluiten. Het geloof dat men door uitsluiting afgesneden wordt
van de enige organisatie waar redding gevonden kan worden, maar ook van
familieleden en vrienden, oefent op iemand grote druk uit te conformeren,
ongeacht hoe moeilijk het bekennen (of het melden) aan de ouderlingen ook
is.
Het besluit van het Besturende Lichaam in 1972 resulteerde in een groot
aantal "rechterlijke verhoren" door meldingen en bekentenissen van
dergelijke seksuele praktijken. Vrouwen kwamen hierbij in pijnlijke
verlegenheid als zij antwoord moesten geven op vragen van ouderlingen over
de intieme zaken van hun huwelijksleven. Veel huwelijken waarin een van de
partners geen Getuige was, maakten een moeilijke periode door. In zo'n
situatie protesteerde de partner die geen Getuige was vaak krachtig tegen
wat hij of zij beschouwde als een onwettige inbreuk op de slaapkamerprivacy.
Een aantal huwelijken werd ontwricht en eindigde in echtscheiding.9
Voetnoot 9: In een
memorandum aan het Besturende Lichaam, gedateerd 9 augustus 1979, verklaarde
een
medewerker van het hoofdbureau die correspondentie behandelt: "Het ingenomen
standpunt heeft veel,
heel veel problemen veroorzaakt, vaak wanneer er een ongelovige man [waarmee
wordt bedoeld: een
man die niet bij de Getuigen is aangesloten] in betrokken was. Vrouwen
stonden niet toe dat zulke
echtgenoten op die manier het voorspel met hen bedreven of weigerden op die
manier het voorspel met
hun echtgenoot te bedrijven. Huwelijken zijn als gevolg hiervan verbroken."
Gedurende een
periode van vijf jaar kwam er een ongekende hoeveelheid brieven binnen. In
de meeste werd de vraag gesteld of de leden van het Besturende Lichaam wel
schriftuurlijke gronden hadden om zich in dergelijke mate in het privé-leven
van anderen te mengen. Men gaf te kennen dat men moeilijk kon inzien dat de
argumenten die in de publicaties ter ondersteuning van het ingenomen
standpunt naar voren werden gebracht, steekhoudend waren. (Het belangrijkste
schriftgedeelte waarop men zich verliet was Romeinen hoofdstuk één, de
verzen 24-27, waar over homoseksualiteit wordt gesproken. Degenen die naar
het Genootschap schreven, wezen erop dat zij niet goed begrepen dat dit ook
van toepassing was op heteroseksuele betrekkingen tussen getrouwde paren.)
Andere brieven, meestal geschreven door vrouwen, lieten verwarring en angst
zien, omdat deze vrouwen onzeker waren of hun "seksuele voorspel" wel
geoorloofd was.
Eén vrouw zei dat zij hierover met een ouderling had gesproken en dat hij
haar de raad had gegeven het Besturende Lichaam te schrijven "om zeker te
zijn". Dus schreef zij dat zij en haar man intens van elkaar hielden. Zij
beschreef vervolgens een "bepaald type voorspel" dat zij gewoonlijk
bedreven, zeggend: "Ik geloof dat het een kwestie van het geweten is, maar
ik schrijf jullie om zeker te zijn." Ze besloot met:
"Ik ben vreselijk bang en verdrietig en maak me nu nog meer zorgen over
[mijn mans] gevoelens ten aanzien van de waarheid. Ik weet dat jullie me
zullen vertellen wat ik moet doen."
In een andere typerende brief schreef een ouderling dat hij een probleem had
dat hij voor zichzelf opgelost wilde zien. Daarom leek het hem "het beste
contact op te nemen met de 'moeder' voor raad.10
Het betrof een seksueel aspect van zijn huwelijk. Hij schreef dat hij en
zijn vrouw niet goed wisten "waar de lijn te trekken tussen het voorspel en
de werkelijke seksuele daad". Hij en zijn vrouw zouden "elk advies naar de
letter opvolgen", zo verzekerde hij het Genootschap.
Voetnoot 10: Veel Getuigen zien de organisatie
als "onze moeder" omdat deze benaming in het tijdschrift
De Wachttoren is gebruikt, zoals in The Watchtower van 1 februari 1952, blz.
80 en 1 mei 1957,
blz. 274, 284 en De Wachttoren van 1 april 1994, blz. 32.
Deze brieven
illustreren dat deze mensen zóver waren gekomen dat zij een blind vertrouwen
in het Besturende Lichaam hadden. Zij geloofden dat de mannen in dat Lichaam
hun konden vertellen waar de "grens te trekken", zelfs in de intieme
aangelegenheden van hun persoonlijke leven. Zij wilden deze grens nauwgezet
"naar de letter" in acht nemen.
Het Genootschap
beantwoordde vele brieven. Als het erom ging welk seksueel voorspel verboden
was en welk niet, werd dikwijls gepoogd beperkte opheldering te geven (niet
precies zeggen waar het op stond).
In een memo van
juni 1976, geschreven door een lid van de dienstafdeling van het
Genootschap, werd verslag gedaan van een telefoongesprek met een docent van
een school voor ouderlingen. De docent had gebeld naar aanleiding van de
problemen van een ouderling die de school had bijgewoond en die had bekend
dat er in zijn huwelijk bepaalde veroordeelde seksuele praktijken
plaatsvonden. Het memo vermeldt:
"Broeder [hier wordt de naam van de docent genoemd] besprak de kwestie
uitvoerig met hem om te bepalen of het werkelijk om orale gemeenschap
ging.... [De docent] zei hem dat hij, gezien de omstandigheden, naar de
andere leden van het comité behoorde te gaan. Toevallig zaten de twee andere
leden van het comité ook in de klas, en dus ging hij naar hen toe en sprak
met hen. [De docent] vroeg zich nu af wat hij verder moest doen.... Hij
kreeg het advies om een volledig verslag naar het Genootschap te sturen,
zodat hij in de toekomst in dergelijke omstandigheden instructies had om de
zaken af te handelen zonder dat hij hoefde te bellen."
Dit illustreert
de mate waarin ondervragingen in intieme aangelegenheden plaatsvonden en de
mate waarin het hoofdbureau de supervisie had op de hele situatie.
De een na de
andere brief toont aan dat de betrokken personen zich tegenover God
verantwoordelijk voelden om iedere afwijking van de door het Besturende
Lichaam vastgestelde norm aan de ouderlingen te rapporteren. Een man in een
staat in het middenwesten van Amerika, die bekend had dat hij de beslissing
van het Besturende Lichaam ten aanzien van zijn huwelijkse betrekkingen met
zijn vrouw had geschonden, kreeg van de ouderlingen te horen dat zij
hierover een brief naar het Genootschap aan het schrijven waren. Hij schreef
eveneens een brief. Acht weken gingen voorbij en uiteindelijk schreef hij
naar Brooklyn: "Het wachten, de angst en de spanning zijn bijna teveel om te
dragen." Hij schreef dat alle toewijzingen die hem in de gemeente waren
gegeven, nu waren ingetrokken, met inbegrip van het uitspreken van een gebed
in de gemeente, en verder schreef hij: "Bijna iedere week raak ik wel weer
iets kwijt waar ik zo'n dertig jaar voor heb gewerkt en gebeden." Hij drong
als volgt aan op een antwoord:
"Ik moet zo
snel mogelijk van de onzekerheid af hoe ik er bij Jehovah's organisatie
voorsta."
Sommige ouderlingen streefden naar een wat gematigder benadering van de
kwestie. Hiermee riskeerden zij een officile berisping van het hoofdbureau
in Brooklyn. Neem bijvoorbeeld de volgende brief:
SCE:SSE4 4 augustus 1976
Het lichaam van ouderlingen van
de gemeente W.........
van Jehovah's Getuigen, M.........
p/a .....................
W......... M ...............
Geliefde broeders,
Wij hebben een kopie ontvangen van de brief van het comité van de gemeente
S............ in Californië, gedateerd 21 juli, waarin zij schrijven over
kwesties betreffende J............
Wij willen graag weten of sommige ouderlingen in de gemeente onjuiste raad
hebben gegeven over kwesties die met orale seks te maken hebben. Als een
ouderling in de gemeente tegen getrouwde personen heeft gezegd dat het niet
verkeerd is wanneer zij orale seks hebben, op welke gronden werd deze raad
dan gegeven? Als er verkeerde raad is gegeven, laat ons dan weten of er
stappen zijn genomen om elk verkeerd begrip bij de personen die verkeerde
raad hebben gekregen, recht te zetten en laat ons weten of de erbij
betrokken ouderlingen nu instemmen met wat in de publicaties van het
Genootschap met betrekking tot orale seks staat vermeld.
Broeders, als iemand van jullie als ouderling aan individuele personen raad
heeft gegeven dat orale seks is toegestaan als voorspel vóór de eigenlijke
seksuele omgang, dan was dergelijke raad niet juist.
Bedankt voor jullie aandacht ten aanzien van de bovenstaande kwestie. Moge
Jehovah's rijke zegen met jullie zijn, er voortdurend naar strevend op
voorbeeldige wijze voor jullie verantwoordelijkheden als ouderlingen zorg te
dragen.
Jullie broeders,
cc: Rechterlijk comité van de
gemeente S...............
van Jehovah's Getuigen, Ca
Het bovenstaande is [vertaald naar] een fotokopie van de brief die door de
dienstafdeling naar een lichaam van ouderlingen werd gezonden (namen en
specifieke plaatsen zijn onherkenbaar gemaakt).
11
Voetnoot 11: De kopie is gemaakt van een
carbon-doorslag en draagt daarom geen handtekening-stempel.
Het kenmerk "SCE" duidt erop dat de brief werd opgesteld door Merton
Campbell van de dienstafdeling.
Het is interessant dat sommige ouderlingen van mening waren dat het
standpunt van het Besturende Lichaam in feite nog toegeeflijk en voorzichtig
genoemd kon worden. In een brief geschreven door een ouderling in de
Verenigde Staten wordt gezegd:
"Sommigen van de oudere broeders vonden dat het Besturende Lichaam wel
verder had kunnen gaan bij het veroordelen van onnatuurlijke praktijken
onder getrouwde paren, door ook bepaalde houdingen bij de seksuele
gemeenschap te veroordelen..."
Later drukte de
ouderling zijn eigen gevoelens als volgt uit:
"Gezien het feit dat Jehovah in dit hoofdstuk [18] van Leviticus, alsook in
andere hoofdstukken, heel gedetailleerd inging op seksueel gedrag, kan men
zich afvragen waarom er geen uitspraak is gedaan betreffende aanvaardbare en
niet aanvaardbare wijzen van gemeenschap binnen het huwelijk? Zou dat niet
voor de hand hebben gelegen, indien Jehovah had gewild dat dit terrein van
de persoonlijke en intieme aangelegenheden der geslachtelijke vereniging bij
gehuwden toegankelijk zou zijn voor kritisch onderzoek of de uitspraken van
de 'rechters' of 'oudere mannen' van Israël, waardoor gepaste actie kon
worden ondernomen tegen personen die zondigen?"
Onder degenen die de gevolgen van de regels van de organisatie ondervonden
waren ook personen van wie de normale seksuele functies ernstig waren
verstoord door een operatie of een ongeluk. Enkelen van hen gaven hun
misnoegen te kennen over de positie waarin zij door het besluit van het
Besturende Lichaam waren terechtgekomen.
Iemand die op zo'n manier impotent was geraakt, was toch nog in staat
geweest om zijn huwelijk op een van de manieren die nu door de organisatie
was veroordeeld, seksuele invulling te geven. Hij zei dat, voordat de regels
van het Besturende Lichaam gepubliceerd werden, hij zich ondanks zijn
opgelopen handicap toch volledig man was blijven voelen, omdat hij zijn
vrouw nog steeds kon bevredigen. Nu, zo schreef hij, voelde zijn vrouw zich
verplicht te gehoorzamen. Omdat hij van haar hield, stemde hij toe, ofschoon
hij het schriftuurlijke bewijs voor het standpunt in het tijdschrift De
Wachttoren niet kon onderschrijven. Hij zei dat hij wist dat hij
dezelfde was gebleven als voorheen, maar toch emotioneel aan het afbrokkelen
was omdat hij vreesde dat zijn huwelijk ernstig aangetast zou worden. Hij
smeekte om hem te vertellen of er niet ergens een "achterdeurtje" in Gods
wil was dat hem zou toestaan de voldoening te hebben zijn vrouw te
bevredigen.
Al deze
situaties oefenden geweldige druk uit op het geweten van ouderlingen op wie
een beroep werd gedaan zich met de overtreders van de beslissing van het
Besturende Lichaam in te laten. Aan het slot van de eerder aangehaalde brief
van een ouderling zegt deze:
"Ik vind dat ik alleen bijbelse wetten en beginselen kan toepassen waarvan
ik oprecht overtuigd ben dat zij van Jehovah en Jezus Christus afkomstig
zijn. Als ik wetten en beginselen ten uitvoer breng omdat dit tot mijn
verantwoordelijkheid als ouderling in de gemeente behoort, dan wil ik dat
niet doen omdat ik voetstoots aanneem dat ik met Jehovah's organisatie te
maken heb, en ik, ongeacht wat zij zegt, de organisatie volg, maar omdat ik
werkelijk van mening ben dat deze dingen schriftuurlijk bewezen en correct
zijn. Ik wil werkelijk geloof blijven stellen in Paulus' vermaning aan de
Thessalonicenzen in het tweede hoofdstuk [van de eerste brief - vert.], vers
13, om het woord van God aan te nemen, niet als dat van mensen, maar als dat
wat het in werkelijkheid is, als het woord van God."
Ofschoon de
seksuele praktijken waarom het hier gaat absoluut tegen mijn persoonlijke
maatstaven indruisen, kan ik in eerlijkheid zeggen dat ik het niet eens was
met de beslissing van het Lichaam om tot uitsluiting over te gaan. Maar
dat is dan ook alles wat ik ervan kan zeggen. Want toen er werd gestemd,
richtte ik mij naar de meerderheid. Ik voelde mij totaal ontmoedigd toen het
Lichaam mij aanwees om een artikel te schrijven om die beslissing af te
kondigen. Toch accepteerde ik de opdracht en schreef wat het Lichaam
verlangde in overeenstemming met de genomen beslissing. Ik kan dus niet
zeggen dat ik handelde met dezelfde zuivere kijk op de zaak als die van de
zojuist geciteerde ouderling. Ik handelde op dat moment vanuit mijn geloof
dat de organisatie Gods enige werktuig op aarde is, en ik deed dat zonder al
te veel gewetenswroeging.
De meeste correspondentie over dit onderwerp is nooit bij het Besturende
Lichaam terechtgekomen, omdat deze werd afgehandeld door de medewerkers van
correspondentie-afdelingen of door de leden van de dienstafdeling. Ik ben er
echter zeker van dat de afzonderlijke leden van het Besturende Lichaam
(waarschijnlijk door persoonlijke contacten en gesprekken) geïnformeerd
waren over het feit dat velen van mening waren dat het Besturende Lichaam
ten onrechte in het privé-leven van anderen was binnengedrongen. Toen
tenslotte na zo'n vijf jaar de kwestie weer op de agenda kwam, werd het
uitsluitingbeleid herzien. Het kwam erop neer dat het Besturende Lichaam
zich nu terugtrok van dat intieme terrein van het leven van anderen. Opnieuw
wees het Lichaam mij aan om een publicatie voor te bereiden, dit keer om de
verandering kenbaar te maken. Het schonk mij persoonlijk voldoening te
kunnen erkennen dat de organisatie in deze een verkeerde koers had gevolgd,
hoewel ik dit niet in zulke directe bewoordingen kon zeggen.
Het materiaal
verscheen in De Wachttoren van 15 mei 1978, de bladzijden 30 tot en
met 32, en bevatte onder andere het volgende:
"...dat, aangezien er geen duidelijke schriftuurlijke instructies over zijn
gegeven, dit kwesties zijn waarvoor het echtpaar zelf de
verantwoordelijkheid voor het aangezicht van God moet dragen en dat deze
huwelijksintimiteiten niet tot de invloedssfeer van de gemeentelijke
ouderlingen behoren, zodat zij zouden kunnen trachten hier toezicht op uit
te oefenen of, met zulke kwesties als enige basis, tot uitsluiting zouden
kunnen overgaan.... Het duidt alleen maar op een scherp besef van de
verantwoordelijkheid de Schrift te laten beslissen en zich ervan te
weerhouden een dogmatisch standpunt in te nemen, wanneer de bewijzen hier
geen voldoende basis voor schijnen te verschaffen."
Eigenlijk dacht ik over een groot aantal andere zaken die ons
voorgelegd werden, precies zo, en vond dat er met betrekking tot de meeste
kwesties in feite geen schriftuurlijke grond bestond om een dogmatisch
standpunt in te nemen. Toen ik dit in het onderhavige geval naar voren
bracht werd het door het Lichaam aanvaard. Toen ik dit later keer op keer
opnieuw naar voren bracht, werd het nog maar zelden aanvaard.
Als ik al de
brieven bekijk die ik nu voor mij heb en waarvan er hier enkele zijn
afgedrukt, moet ik zeggen dat de voldoening die ik bij het schrijven van het
materiaal ter herziening van het ingenomen standpunt voelde, mij nu tamelijk
mager voorkomt. Want ik weet dat alle beschadigingen nooit en te nimmer met
woorden gecompenseerd of hersteld kunnen worden. Ik denk daarbij aan het in
verlegenheid brengen van mensen, hun geestelijke verwarring, de emotionele
pijn, de schuldgevoelens en de verbroken huwelijken die het resultaat van de
eerdere beslissing waren - een beslissing in een paar uur genomen door
mannen van wie de meesten de kwestie "koud op hun bord kregen", zonder van
tevoren ingelicht te zijn, zonder erover nagedacht te hebben, zonder
meditatie, zonder gebed erover, zonder onderzoek in de Schrift, maar wier
beslissing vijf jaar lang wereldwijd van kracht was en vele mensen voor hun
leven lang beschadigde. Dit alles was niet nodig geweest.
Een andere kwestie die zich aandiende en die enigszins met de voorgaande
verband houdt, betrof een (vrouwelijke) Getuige in Zuid-Amerika. Haar man
had bekend seksuele betrekkingen met een andere vrouw te hebben gehad. Het
probleem was echter, dat het volgens zijn zeggen om anale en niet om
genitale copulatie ging.
De beslissing
van het Besturende Lichaam was, dat dit niet opgevat kon worden als
overspel, dat bij overspel sprake moest zijn van strikte genitale copulatie
'met de mogelijkheid kinderen te verwekken'. Om die reden was de man niet
"één vlees" geworden met de andere vrouw en dientengevolge luidde de
beslissing, dat zijn vrouw geen schriftuurlijke grond voor echtscheiding en
een eventueel nieuw huwelijk had.
De bestaande
regel was dat een beslissing unaniem genomen moest worden, en ik sloot me
bij de meerderheid aan. Ik moest echter telkens aan deze vrouw denken en aan
het feit dat zij te horen zou krijgen dat zij niet op schriftuurlijke grond
kon verkiezen te scheiden van een man die zich aan zo'n daad had schuldig
gemaakt. De beslissing betekende ook dat een vrouw niet op schriftuurlijke
grond kon scheiden van een echtgenoot die zich aan homoseksuele handelingen
met andere mannen overgaf, of zelfs omgang had met een beest, aangezien een
man onmogelijk kinderen kan verwekken bij een andere man of bij een dier en
in dit opzicht hiermee niet "één vlees" kan worden.
In een aflevering van De Wachttoren was eerder dat jaar daarover een
uitspraak gedaan.12
Voetnoot 12: Zie De Wachttoren
van 1 mei 1972, blz. 287.
Emotioneel daartoe aangezet, begon ik de oorspronkelijke (Griekse)
uitdrukkingen uit Matthéüs hoofdstuk negentien, vers 9, te bestuderen. De
Nieuwe-Wereldvertaling van het Genootschap geeft Jezus' woorden als
volgt weer:
"Ik zeg u dat
al wie zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van hoererij, en
een ander trouwt, overspel pleegt."
Hier worden
twee verschillende woorden gebruikt, "hoererij" en "overspel", en toch was
in de Wachttorenpublicaties tientallen jaren lang het standpunt ingenomen
dat beide in essentie op hetzelfde betrekking hadden, namelijk dat
"hoererij" betekende dat een man overspelige betrekkingen heeft met een
vrouw die niet de zijne is (of dat een vrouw zulke betrekkingen heeft met
een man die niet de hare is). Indien met "hoererij" eigenlijk hetzelfde
bedoeld werd als met "overspel", waarom dan, zo vroeg ik mij af, gebruikte
Matthéüs bij het optekenen van Jezus' uitspraak twee verschillende woorden (porneia
en moikheia).
Al zoekend in
de vele vertalingen, bijbelse woordenboeken, commentaren en andere
woordenboeken in de bibliotheek van Bethel, werd de reden mij duidelijk.
Praktisch ieder boek dat ik er op nasloeg liet zien dat de Griekse
uitdrukking porneia (in de Nieuwe-Wereldvertaling
weergegeven met "hoererij") een zeer brede betekenis had en van toepassing
was op ALLE vormen van seksuele immoraliteit.13
Om die reden geven veel bijbelvertalingen de uitdrukking eenvoudigweg weer
met "immoraliteit", "seksuele immoraliteit", "onkuisheid", "ontucht".
Woordenboeken toonden duidelijk aan dat de uitdrukking ook van toepassing
was op homoseksuele betrekkingen. Wat voor mij echter de doorslag gaf, was
dat het woord porneia in de bijbel zélf, in Judas vers 7, wordt
gebruikt om het beruchte homoseksuele gedrag van de mensen in Sodom en
Gomorra aan te geven.
Voetnoot 13: Het woord voor
"overspel" in de oorspronkelijke Griekse tekst bij Matthéüs 19:9 is moikheia,
dat, in
tegenstelling tot porneia, slechts een zeer beperkte betekenis heeft en
alleen betrekking heeft op
overspel in de gewone betekenis van het woord.
Ik legde de
resultaten van het onderzoek schriftelijk vast in een rapport van veertien
bladzijden en maakte kopieën voor alle leden van het Lichaam. Ik had echter
sterke twijfels of het wel goed ontvangen zou worden. Daarom ging ik naar
het kantoor van Fred Franz, en na uitgelegd te hebben wat ik had gedaan
vertelde ik hem van mijn twijfels. Hij zei: "Ik denk dat het geen probleem
zal zijn."
Hoewel hij zich
kort uitdrukte, lag er vertrouwen in zijn woorden. Toen ik informeerde of
hij wilde zien wat mijn bevindingen waren, sloeg hij dit af en zei opnieuw
dat hij dacht dat het "geen probleem" zou zijn. Mijn indruk was dat hij zich
van een aantal punten die door mijn onderzoek naar boven waren gekomen reeds
bewust was, ofschoon ik er geen idee van had hoe lang al.
Aangezien hij de belangrijkste vertaler van de
Nieuwe-Wereldvertaling van het Genootschap was geweest, leek het mij dat
hij zeker op zijn minst een idee van de ware betekenis van het woord
porneia ("hoererij") moest hebben gehad.14
Voetnoot 14: De
Nieuwe-Wereldvertaling vermeldt niet de naam van de vertaler ervan en wordt
gepresenteerd als het
anonieme werk van het "Vertaalcomité van de Nieuwe-Wereldbijbel". Andere
leden van dit comité waren
Nathan Knorr, Albert Schroeder en George Gangas. Fred Franz was echter de
enige die voldoende kennis
van de talen van de bijbel had om een dergelijke vertaling aan te pakken.
Hij had twee jaar Grieks
gestudeerd aan de Universiteit van Cincinnati, maar in Hebreeuws was hij
autodidact.
Toen de kwestie in een zitting van het Besturende Lichaam aan de orde kwam,
werd het materiaal dat ik had voorgelegd, aanvaard nadat Fred Franz er zijn
steun aan had gegeven. Ik kreeg vervolgens de taak artikelen ter publicatie
in de Wachttoren voor te bereiden die het nieuw in te nemen standpunt zouden
presenteren.15
Voetnoot 15: Zie De Wachttoren
van 1 maart 1973, blz. 158.
Ik herinner mij
nog steeds dat er enige tijd nadat de artikelen waren verschenen, een brief
van een Getuige binnenkwam die een paar jaar daarvoor had ontdekt dat haar
man seksuele betrekkingen met een dier had gehad. Zij schreef: "Ik kon niet
met zo'n man leven", en zij scheidde van hem. Later hertrouwde zij. De
gemeente sloot haar vervolgens vanwege haar handelwijze uit, omdat zij niet
"schriftuurlijk vrij" was. Nadat de Wachttoren-artikelen waren
verschenen, schreef zij en vroeg of er, gezien het gewijzigde standpunt,
iets gedaan kon worden om haar goede naam te zuiveren van de smet die deze
had opgelopen als gevolg van de uitsluiting. Ik kon haar alleen maar
schrijven dat de gepubliceerde artikelen zélf reeds een rechtvaardiging
waren van de door haar gevolgde koers.
Hoewel het mij
opnieuw voldoening schonk artikelen te schrijven waarin verkeerde
standpunten van de organisatie werden erkend en gecorrigeerd, bleef de
ontnuchterende gedachte dat dit nooit alle schade kon wegnemen die het
vorige standpunt gedurende tientallen jaren bij veel mensen had aangericht -
God alleen weet bij hoeveel.
Het Besturende Lichaam was in die tijd in feite zowel een rechterlijk
college alsook een wetgevend lichaam - dit laatste omdat de besluiten en
bepalingen ervan voor alle Jehovah's Getuigen kracht van wet hadden. Het was
een "Besturend Lichaam" in de zin zoals dat ook, vanwege overeenkomstige
functies, gezegd zou kunnen worden van het Sanhedrin uit bijbelse tijden.
Precies zoals alle belangrijke vraagstukken die Jehovah's naamvolk uit die
tijd betroffen, ter opheldering aan het Sanhedrin in Jeruzalem werden
voorgelegd, zo gebeurde dat ook bij het Besturende Lichaam van Jehovah's
Getuigen in Brooklyn.
Het was echter
een lichaam dat in geen enkel opzicht een bestuurlijke functie uitoefende.
De bestuurlijke autoriteit en verantwoordelijkheid lagen exclusief bij de
president van de corporatie, Nathan H. Knorr. Ik had dit niet verwacht,
aangezien in hetzelfde jaar van mijn aanstelling vice-president Franz een
toespraak had gehouden, later opgenomen in De Wachttoren van 1 april
1972, waarin hij de rol van het Besturende Lichaam beschreef en deze
plaatste tegenover die van de corporatie, de Watch Tower Bible and Tract
Society. Door sommigen aangeduid als de "toespraak over de staart die met de
hond kwispelt", was de taal daarin ongewoon krachtig en ondubbelzinnig.
Steeds opnieuw werd erin gesteld dat de corporatie slechts een "werktuig"
was, een "tijdelijk instrument", gebruikt door het Besturende Lichaam:
"Deze wereldomvattende evangelisatie-organisatie is niet gevormd
overeenkomstig de voorschriften van een hedendaagse wettelijke corporatie
welke misschien vereist is onder de wetten van door mensen in het leven
geroepen politieke regeringen die nu met de vernietiging in de 'oorlog van
de grote dag van God de Almachtige' te Har-mágedon worden geconfronteerd (Openb.
16:14-16). Geen enkele wettelijke corporatie ter wereld regelt of bestuurt
de evangelisatie-organisatie. Deze bestuurt veeleer dergelijke organisaties
als louter tijdelijke instrumenten die nuttig zijn voor het werk van de
grote Theocraat. Ze is derhalve volgens Zijn ontwerp gevormd.
Het is een theocratische organisatie, die van God af naar beneden, en niet
van de gemeenteleden[16]
af naar boven, wordt bestuurd. De
opgedragen, gedoopte leden ervan staan onder de Theocratie! Aardse
wettelijke corporaties zullen verdwijnen als binnenkort de door mensen in
het leven geroepen regeringen die de statuten ervan hebben geregistreerd,
teniet gaan."
Voetnoot 16: In de Engelse uitgave
stond hier voor het woord gemeenteleden: rank and file; zie 37.
"De stemgerechtigde leden van het Genootschap zien dus in dat dit besturende
lichaam het meest rechtstreekse gebruik van dat 'administratieve werktuig'
als instrument voor het werk van de 'getrouwe en beleidvolle slaaf'-klasse
zou kunnen maken als er leden van het besturende lichaam in de Bestuursraad
van het Genootschap zitten. Zij beseffen dat het Genootschap niet het
administratieve lichaam is, doch louter een uitvoerend orgaan.
De stemgerechtigde leden van het Genootschap wensen daarom niet dat er ook
maar enige grond voor conflicten en verdeeldheid is. Zij willen geen
situatie doen ontstaan waarin het 'administratieve werktuig' de gebruiker
van dat werktuig beheerst en bestuurt, welke gebruiker het besturende
lichaam is, dat de 'getrouwe en beleidvolle slaaf'-klasse vertegenwoordigt.
Dit zou erop neerkomen dat de staart met de hond kwispelt, in plaats van de
hond met de staart. Een wettelijk religieus instrument dat volgens Caesars
wet tot bestaan is gebracht, dient niet te trachten de schepper ervan te
besturen en te beheersen; veeleer dient de schepper van het wettelijke
religieuze instrument dit instrument te beheersen en te besturen."
Dat waren
krachtige uitspraken. Het probleem was dat zij een beeld presenteerden dat
geheel in strijd was met de feiten.
Het Besturende
Lichaam hield geen toezicht op de corporatie - niet op het moment dat de
vice-president de hiervoor vermelde toespraak hield, noch op het moment dat
het materiaal werd gepubliceerd, en zelfs niet gedurende een aantal jaren
daarna.
Het
gepresenteerde beeld werd uiteindelijk realiteit, maar slechts na een
zeer drastische aanpassing, die onaangenaam was beladen met verhitte
gemoederen en die onder grote verdeeldheid tot stand kwam. Vreemd als het
voor veel Getuigen van thans mag klinken, had het soort Besturende Lichaam
waarover in de lezing werd gesproken nooit bestaan in de gehele
geschiedenis van de organisatie. Het duurde meer dan negentig jaar
voordat het het licht zag en het bestaat slechts sinds 1 januari 1976, ofwel
gedurende slechts ongeveer eenvijfde deel van de geschiedenis van de
organisatie. Ik zal uitleggen waarom ik dat beweer en waarom het op feiten
berust.
Lees het vervolg in:
Drie Monarchen