Achtergrond en Beweegredenen   --  hoofdstuk 2

Ik geloof dat wat tot dusver is gezegd gegronde redenen verschaft voor
het schrijven van dit boek. De vraag waarom juist ik het heb geschreven
is echter nog niet beantwoord.
Een van de redenen daarvoor is mijn achtergrond en wat ik in verband daarmee heb meegemaakt. Van kindsbeen af tot aan mijn zestigste ben ik met Jehovah's Getuigen verbonden geweest. Hoewel vele anderen hetzelfde kunnen zeggen, is het niet waarschijnlijk dat zij dezelfde zaken op hun pad zijn tegengekomen als ik.
Een belangrijke reden is ook dat ik door de omstandigheden waarin ik mij bevond informatie kreeg, waartoe de overgrote meerderheid van de Jehovah's Getuigen absoluut geen toegang heeft. Het waren omstandigheden die ik meestal niet zelf had gezocht. Vaak kreeg ik de informatie ongevraagd. Vaak kwam ze hard aan.
De laatste reden die met de voorgaande twee verband houdt, is die van het geweten. Wat zou u doen wanneer het steeds duidelijker wordt dat mensen leed wordt aangedaan, ernstig leed, zonder werkelijke noodzaak? Welke verplichting heeft eenieder van ons - voor God en voor mensen - wanneer hij ziet dat informatie voor mensen wordt achtergehouden terwijl deze voor hen van het meest wezenlijke belang kan zijn? Met deze vragen heb ik geworsteld.

Ik wil nu uitvoeriger op deze redenen ingaan.
Eigenlijk zou ik liever over de eerste willen heenstappen, omdat dit mij onvermijdelijk op mijn eigen levensloop brengt. De huidige situatie dwingt mij er echter toe hier wél op in te gaan, min of meer zoals Paulus zich door de omstandigheden verplicht voelde de christenen in Korinthe over zijn levensloop verslag te doen, waarna hij schreef:

"Ik heb me gedragen als een dwaas, maar u hebt me ertoe gedwongen. U had mij moeten aanbevelen. Want al ben ik niets, toch doe ik geenszins onder voor die superapostelen van u." 1

Voetnoot 1:  Korinthiërs 12:11, Groot Nieuws Bijbel; ook 3:1, 2; 5:12, 13; 6:4-10; 11:21-29.

Ik wil niet beweren een Paulus te zijn, maar ik geloof dat mijn redenen en motieven op zijn minst vergelijkbaar zijn met de zijne. Mijn vader en moeder (en drie van mijn vier grootouders) waren Jehovah's Getuigen. Mijn vader werd in 1913 gedoopt toen de Getuigen nog als Bijbelonderzoekers bekend stonden. Pas op mijn zestiende werd ik een actieve Getuige. Hoewel ik nog op school zat, besteedde ik al spoedig twintig tot dertig uur per maand aan het "getuigenis-geven" van deur tot deur. Ik stond met tijdschriften op de hoeken van straten, deelde strooibiljetten uit en droeg borden met daarop: "Religie is een valstrik, de bijbel vertelt waarom. Dient God en Christus de Koning."

Dat jaar, 1938, hadden wij een congres in Cincinnati (bij ons vandaan aan de overkant van de rivier de Ohio). Rechter Joseph F. Rutherford, de president van het Wachttorengenootschap, hield vanuit Londen een toespraak die bij ons via een radio-telefoonverbinding te beluisteren was. Aan het begin van de toespraak, die als een van de hoogtepunten op het programma stond en was getiteld "Zie de feiten onder ogen", zei hij onder andere:

 

"Hoewel sommige mensen in hun wiek geschoten kunnen zijn als hun onverbloemd de waarheid wordt gezegd, vormt dit toch geen excuus of rechtvaardiging om ook maar iets achter te houden, zeker niet als het algemeen belang ermee gemoeid is.... Iemands geloof of zienswijze die hij tot op dat moment heeft gehad, mag daarom nooit verhinderen dat hij de feiten te horen krijgt en ze onderzoekt." 2

Voetnoot 2:  Face the Facts, blz. 3.

 

Dat sprak mij aan als een waardevol beginsel om in mijn leven toe te passen. Ik was ontvankelijk voor de feiten die hij naar voren bracht. Enkele belangrijke punten die hij benadrukte, waren:

 

"God heeft aan degenen die toegewijd naar waarheid zoeken duidelijk laten zien dat religie een vorm van aanbidding is die de kracht van God verloochent en mensen van God afkeert....Religie en christendom zijn daarom precies het tegenovergestelde van elkaar." 3


Voetnoot 3:  Idem, blz. 7, 8. (Tegenwoordig beschouwen Jehovah's Getuigen het woord "religie" als een aanvaardbare
                    term voor ware aanbidding.)


"Wat zijn volgens de profetie van Jezus de dingen die verwacht mogen worden wanneer deze wereld zijn einde tegemoet gaat? Het antwoord is wereldoorlog, hongersnood, pestilentiën, angst onder de natiën en, naast andere dingen die worden genoemd, de aanwezigheid van een 'monsterlijk ding' op de aarde.... Dit zijn de onweerlegbare feiten die moeten plaatsvinden en die bewijzen dat Satans wereld tot een einde gekomen is. Deze feiten kunnen niet genegeerd worden." 4


Voetnoot 4:  Idem, blz. 9. (De zienswijze was toen dat, aangezien Satans machtsperiode in 1914 eindigde, in deze
                    betekenis de "wereld eindigde". De publicaties van het Genootschap verkondigen dit niet meer.)


"Thans is Duitsland een verbond met de paus aangegaan en Groot Brittannië beweegt zich snel in dezelfde richting. De Verenigde Staten van Amerika, eens het bolwerk van democratie, staan klaar om deel te gaan uitmaken van dit totalitaire systeem.... De onweerlegbare feiten tonen aan dat Satans dictatoriale 'monsterlijke ding', dat Jehovah's koninkrijk trotseert en tegenwerkt, thans op aarde aanwezig is.... Het totalitaire syndicaat zal Engeland en Amerika in zijn macht krijgen. U kunt het niet tegenhouden. Probéér het ook niet. Uw zekerheid ligt aan de zijde van de Heer...." 5


Voetnoot 5:  Idem, blz. 16, 17, 27. (Het Genootschap geeft nu een andere uitleg aan "het walgelijke ding dat
                    verwoesting veroorzaakt" (Matthéüs 24:15), hier weergegeven met "monsterlijke ding".)


Ik heb de uitspraken die op dat moment diep in mijn geest werden gegrift, cursief afgedrukt. Zij wekten een sterk gevoel van strijdlust in mij op. Een gevoel dat ik nog niet eerder had gekend. In een andere belangrijke lezing "Vult de aarde" werd de zienswijze uiteengezet dat Gods boodschap - tot 1935 gericht tot personen die met Christus als "kleine kudde" in de hemel zouden regeren - vanaf dat moment tot een aardse klasse werd gericht, de "andere schapen". Deze zouden na de naderende oorlog van Armageddon een rechtvaardig nageslacht voortbrengen en daarmee de aarde vullen. Over hen zei hij:


"Zij moeten bescherming vinden in Gods organisatie, wat aantoont dat zij moeten worden ondergedompeld, gedoopt, ofwel worden geborgen in die organisatie. De ark die Noach op Gods bevel bouwde, beeldt Gods organisatie af."
6


Voetnoot 6:  Idem, blz. 40, 41. (Aan de ark wordt thans niet meer dezelfde symbolische betekenis toegekend als toen,
                    ofschoon de rol van de organisatie als middel tot redding, zoals toen gepresenteerd, in essentie dezelfde
                    is gebleven.)
 

Nadat hij op het feit had gewezen dat Noachs drie zonen niet eerder dan twee jaar na de vloed nageslacht begonnen voort te brengen, bracht de Wachttorenpresident dit vervolgens van toepassing op degenen die in moderne tijden een aardse hoop hebben:

"Is het schriftuurlijk juist indien zij nu zouden trouwen en kinderen zouden krijgen? Het antwoord is: Nee, en dit wordt door de Schriften ondersteund.... Het is veel beter vrij te blijven en zonder verplichtingen, zodat zij thans de wil van de Heer kunnen doen, zoals de Heer gebiedt, en ook om tijdens Armageddon zonder belemmering te zijn." 7


Voetnoot 7:  Idem, blz. 46, 47

 

Joseph Rutherford sprak luid en met een duidelijke, besliste toon. Dat waren feiten, stellige waarheden om terdege rekening mee te houden bij de vraag hoe je je leven zou gaan inrichten. De belangrijke boodschap dat zonder de organisatie geen redding mogelijk was, maar ook dat het predikingswerk diende te prevaleren boven persoonlijke belangen als trouwen en kinderen krijgen, of op zijn minst de behoefte daaraan zou moeten verminderen, werd diep in mijn geest gegrift. 8

Voetnoot 8:  Ik trouwde pas in 1959, op 36-jarige leeftijd. Mijn vrouw en ik hebben geen kinderen, omdat wij gedurende
                    het grootste gedeelte van ons huwelijk zorgvuldig anti-conceptie toepasten.

 

In 1939 werd ik gedoopt, en nadat ik in juni 1940 van de middelbare school kwam, begon ik onmiddellijk met het getuigeniswerk in de "volle-tijddienst". Het was een stormachtig jaar, zowel voor de wereld als voor Jehovah's Getuigen. De Tweede Wereldoorlog was op komst, het werk van Jehovah's Getuigen werd in verscheidene landen verboden en honderden Getuigen werden gevangen genomen. In de Verenigde Staten werden kinderen van Jehovah's Getuigen van school gestuurd omdat zij weigerden de vlag te groeten (wat door hen als een vorm van beeldenaanbidding werd beschouwd). Het standpunt van de Getuigen in oorlog neutraal te blijven, ontlokte vaak gewelddadige tegenstand van degenen die prat gingen op hun loyaliteit en vaderlandsliefde. Publieke agressie nam hand over hand toe.

In 1939 werd ik gedoopt, en nadat ik in juni 1940 van de middelbare school kwam, begon ik onmiddellijk met het getuigeniswerk in de "volle-tijddienst". Het was een stormachtig jaar, zowel voor de wereld als voor Jehovah's Getuigen. De Tweede Wereldoorlog was op komst, het werk van Jehovah's Getuigen werd in verscheidene landen verboden en honderden Getuigen werden gevangen genomen. In de Verenigde Staten werden kinderen van Jehovah's Getuigen van school gestuurd omdat zij weigerden de vlag te groeten (wat door hen als een vorm van beeldenaanbidding werd beschouwd). Het standpunt van de Getuigen in oorlog neutraal te blijven, ontlokte vaak gewelddadige tegenstand van degenen die prat gingen op hun loyaliteit en vaderlandsliefde. Publieke agressie nam hand over hand toe.

Die zomer ging ons gezin naar een belangrijk congres van de Getuigen in Detroit, Michigan. Er hing een gespannen sfeer, een gevoel van belegerd te zijn. Tegen het einde van het congres wees rechter Rutherford erop dat "dit wellicht het laatste congres was voordat de grote verdrukking zou losbreken". Ik herinner mij dat toen in 1940 de herfst aanbrak en ik mijn zomerkleren opborg, ik het idee had dat ik ze misschien nooit meer zou aantrekken - dat óf Armageddon zou zijn gekomen, óf dat wij tegen die tijd in concentratiekampen zouden zijn beland, zoals veel Getuigen in Nazi-Duitsland.

Publieke agressie tegen de Getuigen bereikte in het begin van de jaren veertig zijn hoogtepunt. In Connersville, Indiana, bezocht ik een rechtszitting tegen twee vrouwelijke Getuigen die van staatsgevaarlijke activiteiten werden beschuldigd ("samenzwering tot oproer"), alleen omdat zij thuis met een groepje mensen Wachttorenpublicaties hadden bestudeerd. De rechtszitting duurde vijf dagen en op de avond van de laatste dag deed de jury de uitspraak: schuldig. Toen wij de rechtszaal verlieten, werden Victor Schmidt, verdediger én Getuige, en zijn vrouw op gewelddadige wijze vanuit het publiek bestormd en tot lopen gedwongen, en nog wel in de stromende regen en helemaal naar de rand van de stad. Onderweg begon Schmidts vrouw als gevolg van de gruwelijke situatie plotseling te menstrueren. Ik had Jack Rainbow in de auto, een officile vertegenwoordiger van de Getuigen, die al eens met de dood was bedreigd als hij nog een keer "hun stad" zou bezoeken. Toen wij in de buitenwijken van de stad waren aangekomen en ik Schmidt en zijn vrouw zag, nog achtervolgd door een deel van de menigte, voelde ik mij verplicht het risico te nemen hen op te pikken, wat mij lukte. Een andere Getuige had dit ook geprobeerd, maar had aan zijn pogingen een gebroken autoruit overgehouden. Toen zij uiteindelijk in de auto zaten begon Schmidts vrouw bijna hysterisch te huilen.

Het gezicht van haar man bleek onder de blauwe plekken te zitten en was overdekt met bloed dat uit diepe wonden vloeide, veroorzaakt doordat hij klaarblijkelijk met boksbeugels was geslagen. 9

Voetnoot 9:  Zie het Jaarboek van Jehovah's Getuigen 1976, blz. 188, alsook het boekje Theocracy gepubliceerd
                     in 1941, blz. 44, 45.

 

Zulke ruwe, botte intolerantie van zo dichtbij mee te maken, liet een diepe indruk in mijn jonge geest na. Ik raakte alleen maar meer overtuigd van de juistheid van mijn keuze mij bij degenen aan te sluiten die duidelijk de ware dienstknechten van God waren.
Als strategie aanbevolen door Hayden Covington, de juridisch adviseur van het Wachttorengenootschap, trok later een groep van vijfenzeventig Getuigen, onder wie mijn ouders, mijn twee zusters en ik, uit het gebied rond Cincinnati in Ohio naar Connersville voor een "blitzkrieg"-getuigenis. Op één na werden wij, mannen, vrouwen en kinderen, gearresteerd en in verschillende gevangenissen opgesloten totdat wij na een week op borgtocht werden vrijgelaten. Ik was nog in mijn tienerjaren en het was de eerste keer dat ik voelde wat het betekent als een massief stalen deur achter je dichtslaat, grendels op hun plaats worden geschoven en je je realiseert dat je bewegingsvrijheid je is ontnomen. 

Enkele maanden later was ik in Indianapolis in de staat Indiana, waar een hoorzitting plaatsvond voor een hogere rechtbank inzake de gebeurtenissen in Connersville. Mijn oom Fred Franz, sinds 1920 lid van het Watch Tower hoofdbureau en een naaste medewerker van rechter Rutherford, was uit Brooklyn overgekomen om als getuige-deskundige van het Genootschap op te treden. Hij werd door de plaatselijke gemeente gevraagd een toespraak te houden en besprak daarin het feit dat velen meenden dat het getuigeniswerk ten einde liep, ja, bijna volbracht was. Ik was, om het zacht uit te drukken, stomverbaasd te horen dat mijn oom hiertegen inging door te zeggen dat men in Brooklyn niet verwachtte spoedig te zullen sluiten, dat "eenieder die een abonnement op de Wachttoren nam dit niet voor een half jaar behoefde te doen, nee, hij kon het voor één of twee jaar aanvragen als hij dat wilde!"

De strekking van zijn opmerkingen was zo in tegenspraak met de uitlatingen van de president van het Genootschap tijdens het congres in Detroit, dat het mij duidelijk leek dat mijn oom voor eigen rekening sprak en niet de juiste, officile visie van het Genootschap naar voren bracht. Eigenlijk had ik naar hem toe willen gaan om hem tot voorzichtigheid te manen voor het geval zijn uitlatingen Brooklyn zouden bereiken. Hij zou als deloyaal kunnen worden bestempeld vanwege de afzwakkende en ondermijnende uitwerking op het gevoel van intense dringendheid dat zich onder de Getuigen had ontwikkeld. Ofschoon hij eind veertig was, was hij nog jong in vergelijking met rechter Rutherford. Ik wist niet goed of ik het met zijn uitlatingen eens kon zijn of dat ik ze moest verwerpen omdat ze uit een onafhankelijke, ietwat provocerende houding leken voort te komen.

Toen ik dat jaar het huis uit ging om samen met een jonge mede-Getuige in de kolenmijngebieden van West-Virginia en oostelijk Kentucky te gaan prediken, werden wij bijna dagelijks met de dreiging van geweld geconfronteerd. Sommige nederzettingen voor de mijnbouw bestonden uit lange houten barakken die aaneengebouwd langs de grote weg stonden. Soms, als wij het laatste huis van een dergelijke rij hadden bereikt en wij terugkeken naar het punt waar wij begonnen waren, konden wij zien hoe mannen en jongens opgewonden heen en weer renden om hun kameraden op de been te brengen.

In de staat Kentucky bij het kamp "Octavia J" werd onze oude "A"-Ford door een groep boze mijnwerkers omringd en werden wij gesommeerd "weg te gaan en Kentucky te verlaten als ons leven ons lief was". Pogingen om hen tot rede te brengen wekten alleen maar meer agressie op. Enkele maanden later gingen wij terug en nog voordat wij waren uitgestapt werd er op ons geschoten. Omdat wij werden achtervolgd, moesten wij met een list ontsnappen. Via achterweggetjes en over een berg konden wij uiteindelijk weer op de weg naar huis terechtkomen. Meer nog dan patriottische gedrevenheid, bleek religieus fanatisme de motiverende kracht van de mijnwerkers te zijn. Het feit dat wij niet in een letterlijke pijniging in de hel geloofden (waardoor kleine jongens ons als "hel-lozen" naschreeuwden) woog bijna net zo zwaar als ons standpunt inzake oorlog.
Ik vond een dergelijk fanatisme dat uit een bekrompen geest voortkwam, destijds ronduit verbijsterend. Wat was ik gelukkig om deel uit te maken van een organisatie die zulke onverdraagzaamheid niet kende.

De zomer van 1941 brak aan en tegen mijn verwachting in woonde ik weer een congres bij dat in St. Louis in Missouri werd gehouden. Ik herinner mij nog hoe een menigte zich samenpakte toen rechter Rutherford in een grote auto het congresterrein opreed. Hayden Covington en vice-president Nathan Knorr, beiden mannen van flink postuur, stonden als lijfwachten op de treeplank. Op de laatste dag van het congres liet Rutherford alle kinderen van vijf tot achttien jaar voor het podium plaatsnemen. Na zijn officile toespraak sprak hij hen voor de vuist weg toe. Rutherford, een grote man met gewoonlijk een strenge uitdrukking en een strenge toon, sprak nu met bijna vaderlijke overredingskracht. Hij gaf de kinderen de raad niet aan trouwen te denken totdat Abraham, Isaäk, Jakob en andere getrouwe mannen en vrouwen uit de oudheid teruggekeerd zouden zijn. Deze mannen zouden namelijk niet lang daarna worden opgewekt en kunnen helpen bij de keuze van hun levenspartner. Aan ieder kind werd een cadeau-exemplaar van het boek Kinderen uitgereikt. Om de zienswijzen over te brengen, speelden in dit boek een denkbeeldig jong stel, Johannes en Eunice, een belangrijke rol. Zij waren verloofd, maar omdat zij Getuigen waren hadden zij besloten hun huwelijk tot aan de komst van de Nieuwe Ordening, die zo nabij was, uit te stellen. In het boek zei Johannes tegen Eunice:

 

"Onze hoop is, dat binnen enkele jaren ons huwelijk voltrokken zal worden en door des Heeren genade zullen wij kinderen hebben, die tot eer van den Heere zullen opgroeien. Wij kunnen ons huwelijk beter uitstellen tot de eeuwige vrede op aarde gekomen is. Thans moeten wij onzen last niet grooter maken, maar wij moeten vrij en voor den dienst des Heeren toegerust zijn. Wanneer DE THEOCRATIE in volle werkzaamheid is, dan zal het geen last meer zijn, om een gezin te hebben." 10


Voetnoot 10:  Kinderen, blz. 346. In het Engels uitgegeven in 1941.

 

Ik was toen negentien en nu ik ruim zeventig ben kan ik mij nog de gevoelens herinneren die deze woorden in mij losmaakten. Het was een vreemde mengeling van enthousiasme en teleurstelling. Op die leeftijd met dergelijke uitspraken geconfronteerd te worden, waarbij in wezen van je werd verlangd voorlopig niet aan trouwen te denken, bracht mij uit evenwicht. Op dat moment kon ik begrijpen wat jonge mannen moeten overwinnen als zij katholiek priester willen worden. Natuurlijk hield de kracht waarmee de Wachttorenpresident ons aanspoorde ongetrouwd te blijven direct verband met de beperkte tijd tot aan Armageddon. Of zoals The Watchtower van 15 september 1941 het later beschreef: 

 

"Toen de kinderen het geschenk [het boek Kinderen] ontvingen, drukten zij het tegen zich aan, niet als een stuk speelgoed om mee te spelen, maar als een van de Heer afkomstige voorziening om het werk in de resterende maanden vóór Armageddon doeltreffend te verrichten." 11


Voetnoot 11:  Zie The Watchtower van 15 september 1941, blz 288.

 

Jaren later vernam ik dat rechter Rutherford toen reeds aan kanker leed, waaraan hij niet lang daarna is overleden. Hij leefde vele jaren gescheiden van zijn invalide vrouw, die ook een Getuige was en in Californië woonde. Zijn enige zoon toonde op volwassen leeftijd geen interesse meer in het geloof van zijn vader. Mijn oom, Fred Franz, zei dat zijn achteruitgaande gezondheid, in combinatie met het sterke verlangen dat het "einde" zou komen terwijl hij nog in leven was, hem ertoe hadden gebracht zulke uitlatingen te doen als die hij in 1940 en 1941 deed. Ik dacht later wel eens: stel dat het paar uit het boek echt had bestaan, dan zou hun verlovingsperiode wel heel lang hebben geduurd en in feite nog steeds voortduren. Alle jonge meisjes die op dat congres aanwezig waren, zijn nu in de zestig en de leeftijd gepasseerd om nog kinderen te krijgen. Een aantal van de kinderen volgden loyaal de raad op. Zij trouwden niet toen zij eenmaal hun huwbare leeftijd hadden bereikt en leidden verder een vrijgezellenbestaan.

In het jaar 1942 bracht een aanstelling als "speciale pionier" in Wellston, Ohio, nieuwe ervaringen.12 Ik had een kleine woonwagen als onderkomen die ik met een andere jonge Getuige deelde. De woonwagen was een zelfgebouwde "doos op wielen" van twee meter breed en vier meter lang. De wanden ervan waren niet geïsoleerd en ons kleine kolenkacheltje bleef, als je er niet naar omkeek, hoogstens een paar uur branden. Gedurende menige winternacht bevroor binnen het water in ons keteltje. Het kwam regelmatig voor dat wij wakker werden en niet meer konden slapen omdat door de kou onze voeten klopten van de pijn.

Voetnoot 12:  Speciale pioniers" zijn volle-tijdvertegenwoordigers van het Genootschap met een speciale toewijzing,
                      een hoger uren-quotum en een maandelijkse toelage om in het onderhoud te voorzien.

 

Wij konden ons geen beter onderkomen veroorloven, omdat wij, afgezien van de extra bijdragen die mensen ons voor de lectuur gaven, elk het maximum van vijftien dollar per maand als toelage van het Genootschap ontvingen. 13 In de betere tijd van het jaar bestond onze hoofdmaaltijd gewoonlijk uit gekookte aardappelen, goedkope margarine en brood van een dag oud (dat wij dan voor de halve prijs kochten). Mijn partner bezat weliswaar een oude auto, maar wij hadden zelden geld om benzine te kopen.

Voetnoot 13:  Op het aanvraagformulier voor deze toelage moest worden aangegeven wat als bijdragen voor de
                      lectuur was ontvangen, wat men had uitgegeven en het verschil. Omdat het verschil soms minder was
                      dan vijftien dollar, leek het mij correct om minder te vragen. Dit leidde er echter toe dat ik voortdurend
                      minder ging uitgeven en daardoor een steeds kleinere toelage vroeg. Later ontdekte ik dat de meeste
                     "speciale pioniers" gewoon de vijftien dollar aanvroegen.


Ook in deze stad laaiden de vijandigheden op. Op een bepaald moment gooiden jongens alle ruiten van onze woonwagen in. Toen ik op een avond thuiskwam, trof ik het ding op zijn kant aan. Opnieuw werd ik gearresteerd en bracht een nacht in de plaatselijke gevangenis door. In de cel wemelde het van het ongedierte. Omdat ik er niet toe kon komen om op de gevangenisbrits te gaan liggen, bracht ik de nacht zittend door, op een leeg blik dat in de cel was achtergebleven.
 

In 1944 kreeg ik een uitnodiging om een cursus van vijf maanden op een zendingsschool te volgen: de Wachttoren-bijbelschool Gilead. Na mijn examen was ik, wachtend op een zendingstoewijzing, anderhalf jaar lang reizend opziener voor een "kring" van gemeenten in de staat Arizona en een groot gedeelte van Californi. Toen ik de gemeenten in het gebied rond San Diego in Californi bezocht, bracht ik vijf nachten door in "Beth Sarim", ofwel "huis der vorsten".


Dit was een groot huis dat door het Genootschap was gebouwd. Het werd voor de getrouwe mannen uit de oudheid vanaf Abel "gereedgehouden" om na hun opstanding door hen te worden bewoond. 14 Rechter Rutherford, die longproblemen had, bracht daar de winters door. Ik weet nog dat de plek wat onwerkelijk op mij overkwam. San Diego was een mooie stad en het huis was een prachtige woning op stand, maar ik kon niet goed inzien waarom de personen uit de bijbel geïnteresseerd zouden zijn om nu juist daar te gaan wonen.

Voetnoot 14:  Zie het boek Redding, in het Engels gepubliceerd in 1939, blz. 326, 327

 

Naar mijn gevoel klopte er iets niet.  15

Voetnoot 15:  In beginsel was dezelfde regel voor het internationale hoofdbureau en alle bijkantoren van toepassing.
                      In het midden van de jaren vijftig werd deze regel veranderd; Knorr trouwde toen zelf.

 

Aanvankelijk werd ik aangesteld om als zendeling naar Frankrijk te gaan, maar ik kreeg van de militaire autoriteiten geen toestemming het land te verlaten. Vervolgens werd mij het eiland Puerto Rico toegewezen. Voordat ik in 1946 vertrok, sprak Nathan Knorr, de nieuwe president van het Genootschap (Rutherford stierf begin 1942), ons toe. Wij waren allen jonge mannen die als "bijkantooropzieners" toezichthoudend werk zouden gaan verrichten. Hij benadrukte ondermeer dat, wilden wij onze toewijzing als zendeling behouden, wij niet aan verkering of trouwen moesten denken.

De regel was: Trouw je, dan verlies je je aanstelling.16


Voetnoot 16:  In beginsel was dezelfde regel voor het internationale hoofdbureau en alle bijkantoren van toepassing.
                      In het midden van de jaren vijftig werd deze regel veranderd; Knorr trouwde toen zelf.


Het duurde niet lang of onze groep in het "zendelingenhuis" in San Juan, Puerto Rico, bestond al gauw uit één echtpaar, zeven jonge vrouwen van in de twintig en ikzelf. Wij woonden met z'n allen in een huis van twee verdiepingen en zes slaapkamers. Hoewel ik de raad van Knorr opvolgde en actief bezig was (soms leidde ik meer dan vijftien bijbelstudies per week), drukten zowel de regel van het ongehuwd blijven als de omstandigheden in de krappe behuizing steeds zwaarder op mij. Aanvallen van dysenterie, daarna een paratyfusinfectie met hevige pijn en bloederige ontlasting en later een hepatitisinfectie deden mij geen goed. (Tijdens de dysenterie en de paratyfus bleef ik op het kantoor doorwerken. Tijdens de hepatitisinfectie was ik slechts één week afwezig, ofschoon ik daarna nog zo zwak was dat ik nauwelijks de trappen naar het kantoor op kon komen.) Na acht jaar stond ik door al deze factoren op de rand van instorten. Nadat ik de president had geschreven, werd ik van mijn verantwoordelijkheden op het bijkantoor ontheven (ik had daar niet om gevraagd) en werd mij aangeboden naar de Verenigde Staten terug te keren om daar weer als reizend opziener te dienen. Ik vroeg echter om in Puerto Rico te mogen blijven en werd naar een andere stad overgeplaatst. Hoewel die stad, Aguadilla, mij persoonlijk niet aantrok, had ik toch verzocht erheen te mogen gaan omdat ik meende dat daar de behoefte aan predikers groter was.


Binnen een jaar werd ik als reizend opziener aangesteld en bezocht ik de gemeenten op het eiland en de nabijgelegen Maagdeneilanden ten oosten van Puerto Rico. Bovendien werd ik van tijd tot tijd door het Genootschap gevraagd om naar de Dominicaanse Republiek te gaan, waar het werk van de Getuigen door de regering van dictator Rafael Trujillo was verboden.

Het belangrijkste doel was om Wachttorenpublicaties het land binnen te smokkelen. 17 Nadat ik dit enige malen had gedaan, werd mij in 1955 gevraagd om persoonlijk een verzoekschrift aan de dictator te overhandigen. Omdat ik wist dat mensen die bij hem in ongenade vielen gewoonweg verdwenen, aanvaardde ik de opdracht met enige vrees. Toen ik in Ciudad Trujillo (nu Santo Domingo geheten) aankwam, zond ik een telegram naar de generaal, waarin ik mijzelf slechts aandiende als "Noord-Amerikaans leraar, die in het bezit is van inlichtingen die voor U en Uw land van groot belang zijn".

Voetnoot 17:  Ofschoon ik zeker niet klein was, woog ik gedurende de periode dat ik in het Caribische gebied verbleef,
                      slechts ongeveer 53 kilo. Ik kon verscheidene tijdschriften onder een dubbel stel onderkleren om mijn
                      lichaam binden en ik kon in mijn half-lange onderbroek een opengeslagen boek van 384 bladzijden
                      opbergen, zonder dat dit opviel. Het enige probleem was dat, als ik in het vliegtuig zat, de hoeken van
                      het geopende boek in mijn dijen staken, wat enig ongemak veroorzaakte.


Het werd mij toegestaan in het Nationale Paleis een gesprek met hem te hebben en ik kon hem het verzoekschrift overhandigen. 18 Tot mijn verbazing werd ik niet uitgewezen en kon ik doorgaan met het van tijd tot tijd ondernemen van "smokkelreizen", zonder dat ik werd opgepakt.

Voetnoot 18:  De generaal ontving mij in vol ornaat, met al zijn medailles op (vele daarvan - zo niet de meeste - had
                      hij zichzelf opgespeld). Toen hij begreep wat mijn eigenlijke boodschap was, kwam er vrij snel een
                      einde aan het onderhoud. Het gesprek liet kennelijk wel een goede indruk achter, aangezien enige tijd
                      later het verbod voor ongeveer een jaar werd opgeheven, maar daarna weer van kracht werd.


Toen in 1957 een golf van vervolgingen oplaaide, werden alle Amerikaanse zendelingen van het Wachttorengenootschap uit de Dominicaanse Republiek gezet. Veel plaatselijke Getuigen werden afschuwelijk mishandeld en gevangengezet, met name omdat de mannen onder hen weigerden in dienst te gaan zoals door de militaire wetgeving werd vereist. Er was ook van religieuze zijde aanzienlijke tegenstand, doordat onder andere priesters zich in ophitsende bewoordingen in de kranten hadden uitgelaten. Het Genootschap vroeg mij om erheen te gaan en de omstandigheden waaronder de Dominicaanse Getuigen verkeerden, te onderzoeken. Ik was er kort tevoren geweest om instructies aan de zendelingen over te brengen en had bijzonderheden over de vervolgingen naar buiten gebracht die in de kranten van Puerto Rico breed waren uitgemeten. Wij vernamen van ingewijden dat dergelijke ongunstige publiciteit Trujillo woedend maakte. Ik herinner mij dat ik de eerste nacht in Ciudad Trujillo een hotelkamer had gekregen op de begane grond. De kamer had openslaande deuren en mijn bed stond daar vlak naast. Omdat ik vreesde voor mijn leven, zorgde ik ervoor dat het leek alsof ik in het bed sliep, terwijl ik in feite op de grond erachter lag. Ook die keer kon ik mijn missie zonder kleerscheuren volbrengen en het land veilig verlaten. In de daaropvolgende jaren bezocht ik het land nog een aantal malen.
 

Later veranderde het Genootschap de regel met betrekking tot het ongehuwd zijn en dertien jaar nadat ik in Puerto Rico als zendeling was begonnen, trouwde ik. Cynthia, mijn vrouw, vergezelde mij bij mijn werk als reizend opziener. De economische omstandigheden op het eiland waren slecht, veel slechter dan op dit moment. Wij logeerden bij de mensen die wij dienden, die hiervoor moesten inschikken omdat hun huizen klein waren. Soms was er stromend water en elektriciteit, soms ook niet. Een enkele keer hadden wij wat privacy, maar meestal erg weinig. Wij waren nog betrekkelijk jong en pasten ons aan, maar de gezondheid van mijn vrouw zou ernstige schade oplopen.

Slechts een paar maanden na ons trouwen, terwijl wij op een klein eiland dienden, liep Cynthia een maag-darminfectie op, waarschijnlijk door slecht water of bedorven voedsel. In het huis waar wij logeerden, woonde een aardig Westindisch echtpaar met schattige kinderen. Ongelukkig genoeg krioelde het in het huis van kakkerlakken, ongedierte dat Cynthia in bijna panische angst brengt. 's Avonds, voordat wij het muskietennet over ons bed deden, controleerden wij het bed een paar keer op kakkerlakken. Omdat ik het vermoeden had dat er in een doos met kleren in de hoek van de kamer een nest zat, nam ik op een dag de insectenspray, ging naar de doos toe en tilde het deksel op. Ik liet het ogenblikkelijk weer vallen omdat er in de doos honderden kakkerlakken zaten en ik bang was dat zij zich ten gevolge van de spray door het hele huis zouden verspreiden. Tot overmaat van ramp kwam er iedere nacht een rat de keuken binnen (vlak naast onze kamer en naast het enige toilet). Het beest was zo groot dat de blikken etenswaren op de schappen in beweging kwamen.

Onder deze omstandigheden verergerden de darmklachten van Cynthia. Ze kreeg hevige diarree en moest regelmatig braken. Ik slaagde erin haar naar de enige dokter te brengen die het eiland rijk was en door een injectie kon het overgeven tijdelijk worden gestopt. Later die nacht begon het echter weer. Dit bracht haar - mede door de aanhoudende diarree - op de rand van uitdroging. Hardlopend legde ik een afstand van meer dan een kilometer af en haalde de dokter uit zijn bed. In een jeep brachten wij haar naar een kleine kliniek. Daar bleek dat haar aderen ernstig vernauwd waren; de verpleegster had grote moeite om een naald in te brengen en haar een zoutoplossing toe te dienen. Een paar dagen later kon zij de kliniek weer verlaten, maar haar gezondheid is nooit meer op het oude peil gekomen. Later kreeg zij ook nog een infectie met een parasiet (zweepworm).

In 1961 werd ik naar de Dominicaanse Republiek overgeplaatst. Trujillo was kort voor onze aankomst vermoord.
We bleven er bijna vijf jaar, maakten de val mee van vier verschillende regeringen en moesten in april 1965 een oorlog meemaken die zich rond de hoofdstad waar wij ons bevonden concentreerde. De meeste Amerikanen en andere buitenlanders vluchtten het land uit. Wij wilden echter als zendelingengroep de Dominicaanse Getuigen niet in de steek laten, met als gevolg dat wij bij ondervinding leerden wat het betekent om onder oorlogsomstandigheden te moeten leven. 's Nachts hoorden wij honderden geweerschoten, het ratelen van machinegeweren en het dreunen van bazooka's en andere zware wapens. Overdag namen de gevechten af en konden wij naar buiten om iets te ondernemen, hoewel wij bij het uitbreken van geweervuur vaak dekking moesten zoeken en bijna letterlijk aan de grond vastgenageld zaten. Ook nu nog vraag ik mij af op welke afstand kogels langs je heen moeten scheren om dat zoemende geluid te maken van geïrriteerde bijen die om je hoofd vliegen. Een soldaat deelde mij ter geruststelling mee: "Je hoeft je daar geen zorgen om te maken, de kogel die jou treft hoor je niet."

De overige vijftien jaar van onze volle-tijddienst zagen er heel anders uit, omdat deze zich op het internationale hoofdbureau in Brooklyn, New York, afspeelden. De reden, waarom ik de vroege jaren tot 1965 tamelijk gedetailleerd heb beschreven, is dat deze (zij het in bescheiden mate) overeenkomen met de ervaringen waar de apostel Paulus op doelde toen hij de echtheid van zijn dienst voor God wilde aantonen:

 

"Wij bewijzen dat wij dienstknechten van God zijn door grote vastberadenheid gedurende tijden van lijden: in tijden van ontbering en nood."

 

In de woorden die daarop volgen maakt hij geen melding van zijn toespraken, geeft hij geen cijfers die aangeven welke grote menigten hij toesprak en verhaalt hij niet over organisatorische successen in het bijeenbrengen van grote aantallen gelovigen. 19

Voetnoot 19:  2 Korinthiërs 6:4-18, Jerusalem Bible.

 

Ik beweer niet dat ik méér heb meegemaakt dan andere zendelingen van de Jehovah's Getuigen of mensen van andere geloofsrichtingen; ik heb dit verslag uitsluitend geschreven om de lezer in staat te stellen de betrouwbaarheid en de integriteit van de rest van dit boek beter te kunnen beoordelen.




Lees het vervolg in deel 2 van dit hoofdstuk met de titel:
Omstandigheden en Gevolgen


     Menu

Skip Navigation Links.
Collapse HomeHome
Recht op informatie
De Waarheid
Collapse Het Besturende LichaamHet Besturende Lichaam
Collapse Werd het jaar 1914 echt voorspeld?Werd het jaar 1914 echt voorspeld?
Collapse 'Gewetensconflict' - door Raymond Franz'Gewetensconflict' - door Raymond Franz
Collapse Eenheid belangrijker dan waarheid?Eenheid belangrijker dan waarheid?
Collapse Barbara AndersonBarbara Anderson
Collapse Het NGO debâcle met de VNHet NGO debâcle met de VN
Collapse Ingezonden materiaalIngezonden materiaal
Collapse Om over na te denkenOm over na te denken
Contact





   

Freedom 4 ALL

   Informatieplatform Jehovah's Getuigen 

Raymond Franz

Lid van het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen van 1971 t/m 1980.

In 1980 trok hij zich uit dit
bestuurslichaam  terug.

Raymond  Franz  geeft een
gedetailleerde beschrijving
Raymond Franzvan de manier waarop de
leer van het genootschap
tot stand komt.

Gewetensconflict -- Mensen gehoorzamen of God trouw blijven

Boek 'Gewetensconflict'"Bij Christus, ik spreek de waarheid, ik lieg niet: de heilige Geest bevestigt het
 door de stem van mijn geweten.... Ik zou wensen, vervloekt te worden en van
 Christus gescheiden te zijn, als ik ze [mijn volk] daarmee kon helpen."

 - Romeinen 9:1, 3, Groot Nieuws Bijbel.