De prijs voor een goed geweten -- hoofdstuk
1
Of
we het willen of niet, wij allen komen voor gewetensvraagstukken te
staan. Daaraan valt niet te ontkomen. Ze behoren tot de bitterzoete
bestanddelen van ons leven. Ze kunnen ons verrijken of verarmen en van grote
invloed zijn op de relatie met onze omgeving. Het hangt er helemaal vanaf
hoe wij ermee omgaan. De keuze is aan ons en is zelden gemakkelijk.
We kunnen ons geweten natuurlijk in slaap
sussen en passief met de massa meegaan. Zo schermen wij onze innerlijke stem
van de buitenwereld af. Wanneer zich een probleem voordoet, kunnen wij, in
plaats van er een standpunt over in te nemen, zeggen: "Ik laat het maar over
me heen komen; anderen zal het misschien bezighouden - misschien zelfs
kwellen - maar mij niet." Sommigen zijn hun hele leven moreel passief. Maar
wanneer het einde nadert, heeft degene die kan zeggen: "Ik heb in ieder
geval altijd laten zien waar ik stond", waarschijnlijk grotere voldoening
dan degene die dat zelden deed.
Soms vragen wij
ons af of er nog wel mensen met een diepgewortelde overtuiging bestaan of
dat zij reeds zijn uitgestorven en alleen nog maar in de geschiedenisboeken
voortleven. Zolang het om minder belangrijke kwesties gaat, vinden de
meesten van ons het vrij gemakkelijk de stem van het geweten te volgen. Hoe
meer er echter op het spel staat en hoe hoger de prijs is, des te moeilijker
wordt het om in gewetenskwesties een moreel te verantwoorden beslissing te
nemen en de consequenties daarvan te accepteren. Wanneer de prijs zeer hoog
is, staan wij voor een moreel dilemma en dient er zich een crisis in ons
leven aan.
Dit boek gaat
over een dergelijke crisis, over de manier waarop mensen deze het hoofd
hebben geboden en over de uitwerking daarvan op hun verdere leven.
Wat deze personen hebben meegemaakt mag dan minder wereldschokkend zijn dan
bijvoorbeeld de rechtszaak wegens ketterij tegen John Wycliffe, de intrige
rond de internationale jacht op William Tyndale, die voortdurend op de
vlucht was, of de afschuwelijke terechtstelling van Michael Servet op de
brandstapel, maar de strijd en het lijden zijn er voor hen niet minder
intens om geweest. Hoewel weinigen van hen het zo welsprekend konden zeggen
als Luther, namen zij wel hetzelfde standpunt in als hij, toen hij tot zijn
zeventig rechters zei:
"Tenzij ik door
het getuigenis van de Schriften of door duidelijke argumenten wordt
overtuigd (want ik geloof noch de paus noch concilies op zich, aangezien
duidelijk is gebleken dat zij zich vaak hebben vergist en zichzelf hebben
tegengesproken), ben ik gebonden door de Schriften die ik heb geciteerd, en
mijn geweten wordt gevangen gehouden door het woord van God, en aangezien
het noch veilig, noch juist is tegen het geweten in te handelen, kan ik en
zal ik niets terugnemen. Hier sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij.
Amen."
1
Voetnoot 1: Dit
waren Luthers slotwoorden tijdens zijn verdediging op de Rijksdag te Worms,
Duitsland, in april 1521
Reeds lang voor deze gebeurtenissen, ruim negentien
eeuwen geleden, waren de apostelen Petrus en Johannes in wezen in dezelfde
situatie terechtgekomen. Toen zij voor een rechtbank stonden, samengesteld
uit de meest vooraanstaande vertegenwoordigers van het religieuze bestel
waarin zij waren opgegroeid, zeiden zij vrijmoedig:
"Oordeelt zelf of het in Gods ogen rechtvaardig is meer naar u te luisteren
dan naar God. Maar wat ons betreft, wij kunnen niet ophouden te spreken over
de dingen die wij gezien en gehoord hebben."
2
Voetnoot 2:
Handelingen 4:19, 20
De mensen over wie ik schrijf behoren tot mijn beste
vrienden en zijn lid geweest van de religieuze groepering die als Jehovah's
Getuigen bekend staat. Ik weet zeker dat hun ervaringen geenszins uniek zijn
en dat hetzelfde soort van gewetensconflict voorkomt bij mensen van andere
kerkgenootschappen. Hiervoor zijn bewijzen te over. Zij worden met hetzelfde
probleem geconfronteerd als Petrus, Johannes en mannen en vrouwen in latere
eeuwen, namelijk: onder druk van religieuze autoriteit trouw blijven aan
het persoonlijke geweten.
Velen van hen verkeren in innerlijke tweestrijd. Aan de ene kant hebben zij
het gevoel dat zij menselijk gezag dat tussen hen en hun Schepper wordt
ingeschoven, religieuze dogmatiek, wetticisme en hiërarchische macht dienen
te verwerpen.
Zij willen daarbij vasthouden aan de leer dat Christus
Jezus - en niet een religieuze organisatie - "het hoofd van iedere man" is.
3
Voetnoot 3: 1
Korinthiërs 11:3
Aan de andere kant lopen zij het risico dat jarenlange
vriendschappen stukgaan, familierelaties op dramatische wijze aangetast
worden en een religieus erfgoed moet worden opgeofferd dat generaties lang
werd overgedragen. Op een dergelijk punt aangekomen, is het niet gemakkelijk
om een beslissing te nemen.
Wat hier wordt beschreven is daarom niet slechts "een
storm in een glas water" of een hooglopende ruzie in een kleine religieuze
groepering. Ik denk dat het voor iedereen nuttig is hier kennis van
te nemen. Want hoewel de groepering waar het hier om gaat onbeduidend mag
lijken, de kwesties waar het om draait zijn dat geenszins. Het gaat om
diepgaande vraagstukken die door de gehele geschiedenis heen een soortgelijk
gewetensconflict bij mensen hebben opgeroepen. Het gaat om de vrijheid om op
geestelijk gebied aan waarheid vast te houden zonder in een keurslijf te
zitten. Het gaat om het recht om zich in een persoonlijke verhouding met God
en zijn Zoon te verheugen zonder dat een menselijke instelling zich daar op
subtiele wijze in een soort priesterrol tussenvoegt. Hoewel datgene dat hier
is beschreven ogenschijnlijk slechts de organisatie van Jehovah's Getuigen
typeert, zijn de beginselen die eraan ten grondslag liggen in werkelijkheid
van toepassing op mensen van alle geloofsgemeenschappen die zich christelijk
noemen.
De mannen en vrouwen uit mijn vrienden- en
kennissenkring die vasthouden aan de overtuiging dat het "noch veilig, noch
juist is tegen het geweten in te handelen", betalen daarvoor een hoge prijs.
Sommigen ervaren dat familiebanden plotseling worden verbroken als gevolg
van een officiële religieuze maatregel en dat zij het contact verliezen met
ouders, zoons en dochters, broers en zusters, ja, zelfs met grootouders en
kleinkinderen. Zij kunnen niet langer vrij omgaan met vrienden voor wie ze
een diepe genegenheid voelen. Door een dergelijke omgang zouden deze
vrienden namelijk door dezelfde maatregel getroffen kunnen worden. Zij
ervaren dat hun goede naam wordt besmeurd, een naam die zij in de loop van
een lang leven hebben verworven, en daarmee alles waar deze voor stond bij
degenen die hen kenden. Zij worden daarbij beroofd van elke mogelijkheid om
nog een goede en rechtmatige invloed uit te oefenen op mensen die zij goed
kennen, in hun woonplaats, in hun land en in de gehele wereld. Verlies van
bezittingen, ja, zelfs mishandeling en belediging kunnen gemakkelijker te
dragen zijn dan de eerdergenoemde dingen.
Wat kan iemand ertoe brengen zulke verliezen te
riskeren? Wie zal tegenwoordig dit risico nog willen lopen? Net als vroeger
zijn er natuurlijk altijd mensen die tot deze risico's bereid zijn om
zichzelf op de voorgrond te stellen, ter bevrediging van het verlangen naar
materieel gewin, macht, prestige, aanzien of eenvoudigweg ter bevrediging
van het vlees. Maar wanneer uit alles blijkt dat zij hier niet op uit waren,
wanneer blijkt dat dergelijke mannen en vrouwen wisten dat juist het
tegenovergestelde te behalen viel - hoe zit het dan?
Wat er onder Jehovah's Getuigen heeft plaatsgevonden, biedt een ongewone en
tot nadenken stemmende les betreffende de menselijke aard. Wat valt er,
behalve over degenen die voor de zaak van het geweten een excommunicatie
niet uit de weg wilden gaan, te zeggen over het veel grotere aantal personen
dat zich verplicht voelde achter zo'n excommunicatie te gaan staan, deze te
ondersteunen en toe te laten dat familiebanden werden verbroken en
vriendschappen werden beëindigd? Er bestaat geen twijfel over de oprechtheid
van veel van deze mensen, of over het feit dat het ten uitvoer brengen van
datgene waarvan zij meenden dat het een noodzakelijke religieuze plicht was,
hen pijn deed en nóg doet. Welke overtuiging en redenering motiveerden hen?
Met betrekking tot de personen over wie dit boek gaat, valt het op dat
velen, zo niet de meesten, gedurende twintig, dertig, veertig of nog meer
jaren met Jehovah's Getuigen verbonden zijn geweest. In plaats van
"randfiguren" te zijn geweest, behoorden zij juist tot de meer actieve en
productieve leden van de organisatie. Onder hen bevonden zich vooraanstaande
medewerkers op het internationale hoofdbureau van de Getuigen in Brooklyn,
New York, mannen die reizende opzieners en ouderlingen waren geweest en
vrouwen die vele jaren zendeling waren geweest en evangelisatiewerk hadden
verricht. Om Jehovah's Getuige te worden hadden zij vaak alle vroegere
vriendschappen met personen van andere geloofsgemeenschappen verbroken omdat
zo'n omgang onder Jehovah's Getuigen sterk afgeraden wordt. Voor de rest van
hun leven hadden ze alleen nog vrienden "in het geloof" gehad. Sommigen
hadden hun hele leven ingericht rond de doelstellingen die hun door de
organisatie waren voorgehouden en zij hadden hun opleiding en beroep erdoor
laten bepalen. Hun "investering" was groot: ze omvatte de meest waardevolle
dingen van het leven. Nu moesten zij toezien dat dit alles in het niets
oploste en in een paar uur tijd werd weggevaagd.
Het is misschien een van de eigenaardigheden van onze
tijd dat de strengste maatregelen om uitingen van het persoonlijke geweten
te onderdrukken, gevonden worden bij religieuze groeperingen die ooit als
voorvechters voor gewetensvrijheid te boek stonden.
Dit wordt geïllustreerd aan de hand van wat drie mannen overkwam, elk binnen
hun eigen specifieke geloofsrichting een vooraanstaand godsdienstonderwijzer
en daar nog aan toegevoegd dat de beschreven gebeurtenissen zich in
hetzelfde jaar voltrokken.
Een van hen had in de voorafgaande tien jaar verscheidene boeken geschreven
en regelmatig lezingen gehouden waarin hij fundamentele kritiek had geleverd
op de gezagsstructuur van zijn kerk.
De tweede had een toespraak gehouden voor een gehoor van meer dan duizend
mensen waarin hij stelling had genomen tegen een leerstelling van zijn
organisatie die betrekking had op een belangrijk jaartal en de betekenis
daarvan voor de vervulling van bijbelse profetieën.
De derde had zich niet op een dergelijk wijze in het openbaar uitgelaten.
Slechts in persoonlijke gesprekken met goede vrienden had hij zijn
afwijkende mening kenbaar gemaakt.
De strengheid van de officiële maatregelen die tegen elk van hen door hun
religieuze organisatie werden genomen, was echter omgekeerd evenredig met de
ernst van hun handelwijze. En de strengste maatregelen kwamen uit een hoek
van waaruit men deze niet zou verwachten.
De eerste van de bedoelde personen is de
rooms-katholieke priester Hans Küng, professor aan de universiteit van
Tübingen in Duitsland. Na tien jaar lang openlijk kritiek te hebben geuit
(hij verwierp onder andere de leerstelling van de onfeilbaarheid van de paus
en de bisschoppen), werd de kwestie tenslotte door het Vaticaan zelf
behandeld en in 1980 werd hem zijn officiële status als katholiek theoloog
ontnomen. Toch werd hij als priester gehandhaafd en bleef hij een
vooraanstaand medewerker op het oecumenisch onderzoeksinstituut van de
universiteit.
Zelfs studenten voor het priesterschap die zijn
lezingen bijwonen, worden niet aan kerkelijke strafmaatregelen onderworpen.
4
Voetnoot 4: Het bijwonen
van zijn lezingen draagt binnen hun opleiding echter niet tot het
studieresultaat bij.
De tweede persoon is professor Desmond Ford, een in
Australië geboren Zevende-dags adventist. Zijn toespraak tot een groep van
zo'n duizend leken op een middelbare school in Californië waarin hij de leer
van de adventisten betreffende het jaar 1844
[5] afviel, leidde tot een
kerkelijke hoorzitting.
Voetnoot 5: Zie blz. 158
van dit boek [ dat is hfdstk 7 ]
Het werd Ford toegestaan zes maanden verlof te nemen om zijn verdediging
voor te bereiden. In 1980 had hij een ontmoeting met een honderdtal
vertegenwoordigers van de kerk die zo'n vijftig uur besteedden om zijn
verdediging aan te horen. Daarop besloten de kerkelijke bestuurders hem zijn
leerstoel en zijn status als predikant te ontnemen.
Hij werd echter niet geëxcommuniceerd, hoewel hij zijn
standpunten had gepubliceerd en er in adventistenkringen over bleef spreken.6
Voetnoot 6: In een
gesprek met Desmond Ford in 1982 te Chattanooga, Tennessee, vertelde hij mij
dat op dat
moment meer dan 120 predikanten van de Zevende-dags adventisten zich óf
teruggetrokken hadden,
óf door de kerk waren geschorst omdat zij bepaalde leerstellingen of recente
organisatorische maatregelen
niet konden ondersteunen
De derde persoon is Edward Dunlap. Hij was jarenlang
administratief hoofd van de Wachttoren-bijbelschool Gilead, de enige
zendingsschool van Jehovah's Getuigen. Tevens was hij een van de auteurs van
het bijbelhandboek van de organisatie (Hulp tot begrip van de bijbel)
en de schrijver van haar enige bijbelcommentaar (Commentaar op de brief
van Jakobus). Slechts in privé-gesprekken met vertrouwde vrienden gaf
hij blijk van zijn afwijkende mening met betrekking tot bepaalde
leerstellingen. In het voorjaar van 1980 kwam een comité bestaande uit vijf
mannen, van wie er niet één lid was van het Besturende Lichaam[7]
van de organisatie, een paar uur met hem in een geheime zitting bijeen om
hem omtrent zijn zienswijzen te ondervragen. Na meer dan veertig
jaar met de organisatie verbonden te zijn geweest,
werd Dunlap zijn werk en huisvesting op het internationale hoofdbureau
ontnomen en werd hij uit de organisatie gezet.
Voetnoot 7:
Het Besturende Lichaam is het hoogste
bestuursorgaan (zie hoofdstuk 2 en 3).
Aldus toonde een religieuze organisatie die voor velen
het symbool van buitengewoon autoritair optreden is geweest, de grootste
mate van tolerantie jegens een dissidente hoogleraar. De organisatie die in
het bijzonder prat gaat op haar strijd voor vrijheid van het geweten, toonde
zich het minst tolerant.
Hierin ligt een paradox besloten. Uitgezonderd
hun standpunt inzake bepaalde gewetenskwesties, weten de meeste mensen
weinig van Jehovah's Getuigen af, ondanks dat de Getuigen zich intensief en
van deur tot deur met het getuigeniswerk bezighouden. Het is de meeste
mensen bekend dat zij zonder compromis bloedtransfusies weigeren, geen vlag
of ander symbool groeten, beslist niet in militaire dienst gaan en politieke
activiteit of functies afwijzen. Degenen die bekend zijn met rechtspraak,
weten dat zij bij het Hooggerechtshof in de Verenigde Staten zo'n vijftig
zaken aanhangig hebben gemaakt. Daarbij verdedigden zij hun vrijheid van het
geweten en het recht om hun boodschap aan mensen met een andere
geloofsovertuiging uit te dragen, en dat terwijl zij hierbij met niet
geringe tegenstand en tegenwerpingen te maken kregen. In landen waar
grondwettelijke vrijheden hen beschermen, zijn zij vrij om ongehinderd van
hun rechten gebruik te maken. In andere landen hebben zij te maken gekregen
met hevige vervolging, arrestaties, gevangenneming, aanvallen van het
gepeupel, lichamelijk geweld en officiële verbodsbepalingen ten aanzien van
hun lectuur en prediking.
Hoe is het dan mogelijk dat vandaag de dag eenieder van hen die een
persoonlijke mening uitdraagt die van de leer van de organisatie afwijkt,
vrijwel zeker met rechterlijke maatregelen te maken krijgt en voor
"uitsluiting" in aanmerking komt indien hij of zij niet bereid is alles
terug te nemen? Hoe willen degenen die deze rechterlijke maatregelen ten
uitvoer brengen, een dergelijke tegenstrijdigheid goed praten? Zou het feit
dat mensen tegenstand verduren in de vorm van hevige vervolging en
lichamelijke mishandeling, op zich wel bewijzen dat zij het van het
allergrootste belang vinden om trouw aan het geweten te blijven? Misschien
verduren zij deze tegenstand omdat zij ernstige disciplinaire maatregelen
vrezen van een organisatie die eist dat zij zich aan bepaalde leerstellingen
en gedragsregels houden!
Sommigen zullen zeggen dat de kwestie in werkelijkheid niet zo eenvoudig is
als die hier wordt weergegeven en dat er ook andere zaken bij betrokken
zijn. Hoe staat het met religieuze eenheid en orde? Wat over de noodzaak de
gemeente te beschermen tegen diegenen die onjuiste, verdeelheidbrengende en
verderfelijke leerstellingen verspreiden? Wat over een juist respect voor
gezag?
Het getuigt eveneens van een extreme, blind-onevenwichtige houding wanneer
men deze zaken negeert.
Wie zal ontkennen dat misbruik van vrijheid tot
onverantwoordelijkheid en wanorde kan leiden, ja, zelfs op anarchie kan
uitlopen? Op dezelfde manier kunnen geduld en verdraagzaamheid een dekmantel
voor besluiteloosheid worden en leiden tot een nietsdoen en het verlagen van
alle maatstaven. Zelfs liefde kan in louter sentiment omslaan, in
ongecontroleerde emotie die nalaat te doen wat werkelijk nodig is. De
gevolgen daarvan kunnen afschuwelijk zijn. Dit is allemaal waar en juist
deze dingen worden benadrukt door diegenen die het persoonlijke geweten door
middel van religieuze autoriteit willen onderdrukken.
Wat zijn echter de gevolgen wanneer geestelijke begeleiding omslaat in
mentale overheersing of zelfs in geestelijke tirannie? Wat gebeurt er
wanneer de zo gewenste eenheid en orde worden vervangen door een afgedwongen
en voorgeschreven gelijkvormigheid en wettische onderwerping? Wat is het
resultaat wanneer een juist respect voor autoriteit wordt omgevormd tot
onderhorigheid en onvoorwaardelijke onderworpenheid? En wat gebeurt er,
wanneer de persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover God om beslissingen
te nemen in overeenstemming met het persoonlijke geweten wordt
uitgeschakeld?
Deze vragen moet men onder ogen zien, wil men de zaak niet uit het verband
lichten of verkeerd voorstellen. Het vervolg van dit boek illustreert op
zeer aanschouwelijke wijze welke invloed dit alles op menselijke
verhoudingen heeft, hoe personen die slechts één kant van de zaak bekijken,
tot uitzonderlijke standpunten en handelswijzen komen, en tot welke
uitwassen het kan leiden wanneer men aan zo'n koers vasthoudt.
Ik denk dat inzicht hierin vooral waardevol is, omdat het kan helpen te
begrijpen waar het in de dagen van Jezus Christus en zijn apostelen
eigenlijk om ging, en hoe en waarom men - zo subtiel, zo gemakkelijk en in
zo'n korte tijd - van hun leer en voorbeeld is afgeweken, met alle tragische
gevolgen van dien. Wat mensen van andere geloofsgemeenschappen betreft die
er snel bij zijn om Jehovah's Getuigen te veroordelen: zij doen er goed aan
eerst zichzelf en hun eigen geloofsgemeenschap eens aan een onderzoek te
onderwerpen, en wel in het licht van de besproken punten en de fundamentele
geesteshouding die aan de beschreven standpunten en de genomen maatregelen
ten grondslag ligt.
Om antwoorden op de opgeworpen vragen te
vinden, moet men zich niet fixeren op de gedupeerde personen. Veeleer dient
men zich te verdiepen in de structuur van de betreffende religieuze
organisatie en de manier waarop daarin onderricht wordt gegeven en gezag
wordt uitgeoefend. Er moet worden nagegaan hoe degenen die de leiding hebben
tot hun beleid en besluitvorming komen en in zekere mate moet ook de
geschiedenis van de betreffende organisatie worden nagegaan. Hopelijk draagt
dit bij tot het blootleggen van de oorzaken van religieuze beroering en
wordt ermee aangegeven waaraan moet worden voldaan wanneer mensen die
proberen ware navolgers van de Zoon van God te zijn, zich in vrede en
broederlijke eenheid willen verheugen.
© Copyright Raymond Franz